Wie kort na de peildatum een bedrag uitleent en later merkt dat de schuldenaar hem heeft opgelicht, mag zijn box 3-vermogen niet verminderen met het hem ontfutselde bedrag.
Een man had op 1 januari 2017 een leningsovereenkomst met een bv en/ of haar dga gesloten. Op basis van die overeenkomst leende de man de bv of haar dga een bedrag uit van € 100.000. Dat bedrag maakte hij over op 2 januari 2017. Op 7 februari zou de schuldenaar de man het geleende bedrag terugbetalen plus een vaste vergoeding van € 10.000. Maar korte tijd later bleek dat de man was opgelicht en dat terugbetaling er niet inzat. Hoe vervelend dat ook was, volgens de wet moest de man de uitgeleende ton gewoon tot zijn box 3-vermogen op 1 januari 2017 rekenen. Maar dat vindt de man onredelijk, zodat hij in bezwaar en beroep gaat.
Uitgeleende geld op peildatum op bank Rechtbank Noord-Nederland stelt voorop dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid geniet bij het opstellen van fiscale wetgeving. De wetgever heeft deze ruime marge volgens de rechtbank niet overschreden met de vermogensrendementsheffing in 2017. En volgens de wettekst mag de man zijn box 3-vermogen niet verlagen met de ton. Dit bedrag stond op de peildatum van 1 januari 2017 immers nog op de bankrekening van de man.
Inkomen blijft boven armoedegrens Vervolgens gaat de rechtbank na of hier sprake is van een individuele en buitensporige last. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De man heeft na de oplichting nog een vermogen van € 166.928 en daarnaast een box 1-inkomen van € 48.130. Het is dus niet zo dat door de vermogensrendementsheffing zijn inkomen onder de armoedegrens komt. Zie voor een zaak waarin dat wel een rol speelde: NTFR 2018/857 en ‘HR bevestigt tijdsevenredige box 3-heffing bij onteigening’ De rechtbank verklaart het beroep van de man daarom ongegrond.
Bron: Rb. Noord-Nederland 18-02-2021 (gepubl. 23-07-2021)