In beginsel is geen sprake van het onzakelijk omleiden van een lening als de uiteindelijke financiers niet zijn verbonden met de schuldenaar.
Een holding, een tussenhoudstermaatschappij en een dochtervennootschap behoren tot dezelfde fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting. Deze vennootschappen zijn opgericht in verband met de overname van een groep door twee private equityhuizen. Vlak na de overname zijn diverse verworven vennootschappen in de groep gevoegd aan de FE. De FE financiert deze overname met een lening van de moedervennootschap van de holding. De moedervennootschap heeft het uitgeleende bedrag verkregen met de uitgifte van Preferred Equity Certificates (PEC’s). De FE is in het boekjaar 2011/2012 bijna € 4 miljoen aan rente verschuldigd. De inspecteur weigert de renteaftrek omdat de lening verband houdt met een besmette rechtshandeling. De start vervolgens een beroepsprocedure, maar heeft aanvankelijk slechts beperkt succes.
De FE bestrijdt echter voor de Hoge Raad dat de aandeelhouderleningen onzakelijk zijn omgeleid. Zij betoogt dat de PEC-houders geen van allen een belang van minimaal een derde in de FE houden. Zij zijn dus geen verbonden lichamen en behoren niet tot hetzelfde concern als de FE. De Hoge raad oordeelt dat Hof Den Haag een en ander heeft miskend. Daarom kan de hofuitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad verwijst de zaak dus door naar Hof Amsterdam.
Wet: art. 10a, eerste lid, onderdeel c en derde lid, onderdeel a Wet Vpb 1969
Bron: Hoge Raad 15-07-2022