Hof Den Haag oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing kan zijn op een zogeheten huuruitkooppand. De verhuurder moet dan wel zijn huurders hebben uitgekocht om dit pand te kunnen gebruiken voor projectontwikkeling.
Een vrouw heeft haar twee dochters en haar drie kleinkinderen benoemd als erfgenamen. Wanneer de (groot)moeder overlijdt, verkrijgen de erfgenamen (certificaten van) aandelen in drie vennootschappen. Deze vennootschappen ontwikkelen en verhuren vastgoed. De erfgenamen en de fiscus zijn het niet eens over de vraag in welke mate de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) van toepassing is op de certificaten. Zo staat onder andere de kwalificatie van bepaalde panden ter discussie. De Hoge Raad merkt op dat Hof Amsterdam dit geschilpunt ten onrechte niet heeft behandeld en verwijst de zaak door naar Hof Den Haag krijgt.
Keuzevermogen Eerst gaat Hof Den Haag in op de stelling van de dochters van de erflaatster dat panden die zijn (her)ontwikkeld en daarna zijn verhuurd op zijn minst keuzevermogen vormen. De zussen willen deze panden bestempelen als ondernemingsvermogen. Panden die in het verleden zijn (her)ontwikkeld om in een later jaar te worden verhuurd zijn echter in redelijkheid niet toe te rekenen aan de projectontwikkelingsactiviteiten, aldus het hof. De zussen stellen daarnaast dat de verhuurde panden kunnen dienen als onderpand voor de financiering van projectontwikkeling. Maar volgens het hof is de enkele omstandigheid dat de hypothecaire schulden (deels) aan het ondernemingsvermogen zijn toegerekend, te weinig om te oordelen dat verhuurde panden als onderpand fungeren voor de financiering van de projectontwikkeling. Het hof ziet evenmin een andere reden om de herontwikkelde en verhuurde panden aan te merken als ondernemingsvermogen.
Huuruitkoop Daarna behandelt het hof negen panden waarvan de huurders zijn uitgekocht. Het hof oordeelt dat een huuruitkoop onder de ontwikkelingsactiviteiten kan vallen, maar niet altijd. Pas als de huuruitkoop plaatsvindt met het oog op die ontwikkelingsactiviteiten, is de huuruitkoop ook tot deze activiteiten te rekenen. Dat betekent dat de huuruitkoop geen betrekking mag hebben op het daaropvolgend kunnen aangaan van een nieuw huurcontract. Een huuruitkoop in het kader van projectontwikkeling hoeft trouwens niet plaats te vinden in het jaar waarin de erflater overlijdt. Stel dat de huuruitkoop plaatsvindt in de periode vóór het overlijdensjaar? Het desbetreffende pand is dan in redelijkheid tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Tenminste, mits die huuruitkoop heeft plaatsgevonden met de (her)ontwikkeling in of na het overlijdensjaar in het achterhoofd. Dan kan men het desbetreffende object vanaf het moment van de huuruitkoop toerekenen aan de projectontwikkelingsactiviteiten. In deze casus voldoet één van de huuruitkooppanden aan die voorwaarden.
Pottenbakkersarrest Als laatste oordeelt het hof dat de erfgenamen het voormalige kantoorpand van het bedrijf ook tot het ondernemingsvermogen mogen rekenen. Daarbij verwijst het hof naar het zogeheten pottenbakkersarrest. Dat arrest betreft de situatie dat een ondernemer een onroerende zaak gebruikt voor zijn onderneming en tot zijn ondernemingsvermogen rekent. Als de ondernemer stopt met het gebruik van dit pand voor zijn onderneming en dat pand vervolgens verhuurt aan derden, mag hij het blijven rekenen tot zijn ondernemingsvermogen.
Bron: Hof Den Haag 16-09-2022 (gepubl. 13-10-2022) en Hoge Raad 18-06-2021 en 29-08-1997 (gepubl. 04-07-2001