Hof Den Haag bevestigt dat verenigingen geen btw hoeven af te dragen over contributies die geen rechtstreeks verband houden met verrichte prestaties.
Het hof krijgt de vraag voorgelegd in welke mate een vereniging van eigenaren en liefhebbers van een bepaald merk motorfietsen belastingplichtig is voor de omzetbelasting. Rechtbank Den Haag heeft eerder al geoordeeld dat de vereniging enkele belaste prestaties verricht. Daarbij valt te denken aan de verkoop van producten in een webshop/clubstand en de verkoop van advertentieruimte in het clubblad. Ook het hof komt tot deze conclusie. De vereniging maakt niet aannemelijk dat deze prestaties onder de koepelvrijstelling vallen. Met alleen deze prestaties komt de vereniging echter niet boven de omzetgrens van de kleineondernemersregeling. Daarom is ook van belang of zij btw moet voldoen over de contributies die zij ontvangt van haar leden. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Daardoor heeft de vereniging recht op teruggaaf van ten onrechte afgedragen omzetbelasting.
Het hof legt de inspecteur de verplichting op om aannemelijk te maken dat ook met betrekking tot de contributie sprake is van een rechtstreeks verband met economische activiteiten van de vereniging. Daarop stelt de Belastingdienst dat de contributie een tegenprestatie vormt voor het recht om deel te nemen aan evenementen, de levering van het clubblad en de overige diensten aan de leden. Maar het hof vindt dat onvoldoende. Het blijkt namelijk dat individuele leden niet kunnen afdwingen dat en hoe vaak de vereniging evenementen organiseert. Individuele leden kunnen evenmin eisen stellen aan de frequentie waarin het clubblad verschijnt.
Verder ontbreekt een rechtstreeks verband tussen de prestaties van de vereniging en de hoogte van de contributie. Bovendien verricht de vereniging deze activiteiten niet om een prijs of tegenwaarde te ontvangen, al financiert zij deze activiteiten wel grotendeels met de contributies. De door de contributies gefinancierde activiteiten gebeuren overigens evenmin vanuit enig economisch belang. Met deze activiteiten verricht de vereniging dus geen economische activiteit en handelt zij niet als btw-ondernemer. Zij treedt eerder op als een soort kostenverdeelplaats. Daarom bevestigt het hof het oordeel van de rechtbank. Overigens is dit niet de enige zaak waarin de belastingrechter oordeelt dat een vereniging geen btw over haar contributies hoeft te voldoen.
De staatssecretaris van Financiën heeft aanvankelijk beroep ingesteld tegen de hofuitspraak. Maar hij heeft dit cassatieberoep nog voor de publicatie van de hofuitspraak ingetrokken. Hij vindt de hofuitspraak niet volstrekt onbegrijpelijk. Bovendien hangt dit oordeel af van omstandigheden, die de Hoge Raad in principe door de lagere rechter laat beoordelen.
Bron: Gh Den Haag 20-04-23 (gepubl. 30-08-2023).