Een echtpaar gaat een VOF aan waarbij zij elk 50% van de winst krijgen, terwijl onduidelijk is wat de vrouw precies inbrengt. De man krijgt daarnaast een arbeidsbeloning die niet in verhouding tot de winst staat.
Een vrouw gaat per 1 november 2018 een vennootschap onder firma (VOF) aan met haar man, die vanaf 2019 een pensioenuitkering ontvangt. De VOF is in feite een voortzetting van de onderneming die haar man sinds 1 oktober 1979 als een commanditaire vennootschap (cv) dreef. De vrouw is in 2019 en 2020 in dienst van een thuiszorgorganisatie tegen een (fiscaal) loon van € 43.738 respectievelijk € 42.084. Medio 2021 gaat zij met pensioen. De VOF behaalt zowel in 2019 als 2020 een verlies doordat de man een arbeidsvergoeding van € 35.000 wordt toegekend, terwijl de winst slechts € 1.182 respectievelijk € 14.304 was. De vrouw brengt op grond van de afgesproken 50/50 winstverdeling haar helft van het verlies in aftrek, maar de inspecteur weigert dit voor beide jaren. Voor 2019 wijkt hij af van de aangifte, voor 2020 corrigeert hij de winst door het opleggen van een navorderingsaanslag.
Winstverdeling en beloning onzakelijk Rechtbank Noord-Nederland volgt de inspecteur. Hij stelt terecht dat zowel de winstverdeling als de toegekende arbeidsbeloning onzakelijk zijn. Een derde zou niet zo’n hoge arbeidsbeloning toekennen gezien de (eerdere) winsten van maximaal € 22.491, en de nog te verwachten winsten. Uit verklaringen van het echtpaar blijkt dat de resultaten van de VOF hen flink tegenvielen. Een derde zou ook niet akkoord zijn gegaan met de 50/50 winstverdeling omdat onduidelijk is wat de vrouw, die in dienstbetrekking werkte, precies inbracht in de VOF. De inspecteur kon over 2020 navorderen, omdat er sprake was van een (fictief) kenbare fout. Er is bij de aanslag IB/PVV 2020 ten minste 30% te weinig geheven, namelijk € 2.272 terwijl de verschuldigde belasting € 6.476 was.
Bron: Rb. Noord-Nederland 07-12-2023 (gepubl. 13-12-2023).