Staatssecretaris Van Rij informeert de Tweede Kamer over de voorbereidingen door de Belastingdienst op een arrest van de Hoge Raad over box 3. Daarnaast geeft de brief informatie over een onderzoek naar een meerjarige tegenbewijsregeling.
Er lopen momenteel meerdere cassatieprocedures bij de Hoge Raad waarin de vraag centraal staat of de forfaitaire spaarvariant in de Wet rechtsherstel box 3 voldoende in lijn is met het Kerstarrest. In twee van de cassatiezaken is door de Advocaat-Generaal Wattel een conclusie genomen die recentelijk gepubliceerd is.
In een aantal procedures is het gerechtshof afgeweken van de Wet rechtsherstel box 3 en het in lijn daarmee berekende forfaitaire box 3-inkomen en heeft het gerechtshof in plaats daarvan het box 3-inkomen vastgesteld op het werkelijk behaalde rendement. Als de Hoge Raad deze uitspraken in stand laat, dan zal aan belastingplichtigen de gelegenheid moeten worden geboden om het werkelijke rendement aan te tonen. Het betreft in ieder geval alle aanslagen over 2021 en 2022 waarbij het opleggen van definitieve aanslagen in afwachting van het arrest is aangehouden. Het arrest heeft daarnaast gevolgen voor bezwaarschriften tegen aanslagen over eerdere jaren vanaf 2017, die eveneens zijn aangehouden. Verder zal het arrest van de Hoge Raad mogelijk ook doorwerking hebben naar de huidige bepalingen in box 3, zoals die door de Overbruggingswet box 3 in de Wet IB 2001 zijn aangepast. Om op ieder scenario voorbereid te zijn, heeft de staatssecretaris de Belastingdienst opdracht gegeven om zich voor te bereiden op een scenario waarbij hij in het ongelijk gesteld wordt.
Er worden voorbereidingen getroffen voor een (digitaal) formulier ‘opgaaf werkelijk rendement’. Het formulier maakt het eenvoudiger voor belastingplichtigen om het werkelijke rendement in het betreffende jaar op te geven. Het uitgangspunt hierbij is dat een belastingplichtige in de opgaaf per vermogenscategorie zelf kan aangeven welk werkelijk rendement is gerealiseerd.
Een belangrijk aandachtspunt bij het formulier ‘opgaaf werkelijk rendement’ is dat een duidelijke uitwerking van het begrip werkelijk rendement nodig is. In de lopende cassatieprocedures hebben gerechtshoven daaraan een verschillende invulling gegeven. Binnen het huidige box 3-stelsel is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van een breed rendementsbegrip. Dit geldt zowel voor de periode van rechtsherstel als voor de overbruggingsperiode. Het rendementsbegrip omvat zowel het directe rendement (zoals rente en dividend) als gerealiseerde en niet-gerealiseerde waardeontwikkelingen. De invulling van het begrip werkelijk rendement is complex.
In aanvulling op de kamerbrief over verfijningen voor de overbruggingsperiode (jaren na 2023) is onderzocht of het mogelijk zou zijn om bij het tegenbewijs naar het rendement over meerdere jaren te kijken. Twee mogelijke methodes hiervoor zijn met cijfervoorbeelden opgenomen in de technische bijlage. Een benadering per belastingjaar heeft als nadeel dat mensen die gemiddeld over meerdere jaren een beter rendement halen dan het forfaitair berekende rendement, bij toepassing van de tegenbewijsregeling toch in aanmerking kunnen komen voor een belastingteruggave. Bij een meerjarige tegenbewijsregeling wordt alleen belasting teruggegeven aan belastingplichtigen die daadwerkelijk over een langere periode een lager rendement behalen dan het forfait. Dit sluit beter aan bij het draagkrachtbeginsel. Daarnaast geldt – net zoals voor een tegenbewijsregeling per jaar – dat het noodzakelijk is dat het begrip werkelijk rendement in wetgeving uitgewerkt wordt. Dit is wetgeving die niet op korte termijn ingevoerd kan worden. Beide onderzochte methodes zijn complexer dan een benadering per belastingjaar omdat belastingheffing in de inkomstenbelasting in beginsel per jaar plaatsvindt en alle systemen en regelgeving hierop zijn ingericht. Het kabinet bereidt hierover nu geen verdere besluitvorming voor.
Bron: MvF 29-09-2023.