Om van de inkeerregeling gebruik te kunnen maken, moet de belastingplichtige tijdig openheid van zaken geven. Dat doet hij niet als hij eerst ontkent rekeninghouder te zijn en pas na 16 jaar het tegendeel opbiecht. Heeft de Belastingdienst navorderingsaanslagen opgelegd en dwangbevelen uitgevaardigd en heeft de Hoge Raad de aanslagen beoordeeld, dan kan men de dwangbevelen niet meer met succes bij de civiele rechter bestrijden.
In oktober 2000 ontvangt de fiscus informatie dat een echtpaar rekeningen bij een Luxemburgse bank heeft. De echtgenoten hebben deze rekeningen nooit opgegeven in hun belastingaangiften. In januari 2002 vraagt de Belastingdienst de man om nadere informatie. De man ontkent buitenlandse bankrekeningen te hebben. De inspecteur is niet overtuigd en legt de man een groot aantal navorderingsaanslagen op. De man start een uitgebreide beroepsprocedure tot aan de hoogste instantie. Hoewel de belastingrechter de aanslagen verlaagt en diverse boetes vernietigt, blijven er navorderingsaanslagen openstaan. Omdat de man deze aanslagen niet betaalt, vaardigt de ontvanger van de belastingen dwangbevelen uit. Vervolgens gaat de man in beroep tegen de dwangbevelen bij Rechtbank Limburg. Hij begint met de stelling dat de inspecteur de aanslagen op een te hoog bedrag heeft gesteld. De civiele rechter wijst hem echter erop dat de procedures over de heffing al gevoerd zijn. In zo’n geval is het in beginsel niet mogelijk om dan ook nog eens een procedure in de sfeer van de inning te voeren. Ten tweede betoogt de man dat op deze bepaling een uitzondering geldt omdat hij gebruik heeft gemaakt van de inkeerregeling. De rechtbank wijst dit standpunt af. De man heeft namelijk pas in oktober 2018 toegegeven dat hij houder was van buitenlandse bankrekeningen. Hij is daardoor veel te laat met het verschaffen van informatie om als inkeerder te kwalificeren. De civiele rechter verklaart het beroep van de man ongegrond.
Bron: Rb. Limburg 29-07-2020