Een maatschap exploiteerde een melkveebedrijf. In oktober 2014 ging zij een leningsovereenkomst van bijna € 1,2 miljoen aan met de Rabobank ter financiering van de vervanging en uitbreiding van de stallen en ter aankoop van de grond. Medio 2015 – de vervanging en uitbreiding van de stallen waren toen nog niet afgerond – kondigde het toenmalige kabinet de invoering van het fosfaatrechtenstelsel aan met als uitgangspunt de op 2 juli 2015 aanwezige veestapel. Dat leidde ertoe dat de maatschap de uitbreiding van de stallen niet volledig kon benutten, hetzij dat ze extra fosfaatrechten zou moeten aankopen. De maatschap verweet de Rabobank dat zij haar niet voorafgaand aan het aangaan van de kredietovereenkomst had gewaarschuwd voor deze mogelijke aanstaande wetgeving en de daaruit voor de maatschap voortvloeiende beperkingen. Daarvoor stelde de maatschap de bank in september 2019 aansprakelijk. In hoger beroep overwoog het Gerechtshof dat op een bank als de Rabobank uit hoofde van haar maatschappelijke functie en deskundigheid een bijzondere zorgplicht jegens haar klanten rust. De zorgplicht kan inhouden dat de bank onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, de deskundigheid en de doelstellingen van haar klant. Uit de (bijzondere) zorgplicht kan onder omstandigheden een waarschuwingsplicht voortvloeien. Deze waarschuwingsplicht strekt ertoe de klant beschermen tegen de gevaren van eigen lichtzinnigheid of gebrek aan inzicht. Volgens het hof mocht de maatschap er mede gezien de markt(positie) van de Rabobank van uitgaan dat de bank zich, mede ten behoeve van haar klanten, op de hoogte hield van relevante ontwikkelingen, waaronder de (mogelijke) ontwikkelingen op wetgevingsgebied. Het was de bank kenbaar dat de maatschap in 2014 bij het opstellen van het bedrijfsplan en het aanvragen van krediet geen rekening hield met mogelijke wettelijke productiebeperkende maatregelen. In het plan was opgenomen dat na afschaffing van het melkquotum de mogelijkheid bestond om verder door te groeien. Naar het oordeel van het hof hield onder deze omstandigheden de zorgplicht van de Rabobank tegenover de maatschap bij het aangaan van de kredietovereenkomst in dat de bank met de maatschap afstemde of zij bij het aangaan van de kredietovereenkomst de mogelijk komende productiebeperkende maatregelen en de gevolgen daarvan voor haar bedrijfsvoering en financiering voldoende overzag, om op die manier de maatschap te beschermen tegen een mogelijk gebrek aan inzicht. Het hof achtte het voorshands aannemelijk dat de Rabobank de maatschap voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst niet had gewaarschuwd voor de mogelijke invoering van productiebeperkende maatregelen zoals een fosfaatrechtenstelsel en de daaruit voortvloeiende risico’s voor de bedrijfsvoering en de financiële positie van de maatschap. Het hof liet de bank toe tot het leveren van tegenbewijs in een volgende rechtszitting.