Bij hoge winsten kan het interessant zijn om een deel van de winst te reserveren voor toekomstige uitgaven. Een varkenshouder had de aangifte Inkomstenbelasting 2017 ingediend en daarbij aangegeven dotaties te hebben gedaan aan een voorziening asbestsanering en een voorziening groot onderhoud. Beide dotaties werden niet geaccepteerd door de belastinginspecteur. In de hoger beroepszaak ging het onder meer om de vraag of deze voorzieningen gevormd mochten worden. Bij de bepaling van de jaarwinst mag een voorziening worden gevormd voor toekomstige uitgaven, als die uitgaven (i) hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan (oorsprongeis), (ii) ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend toerekeningseis) en (iii) er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen (zekerheidseis). Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden voor de vorming van de voorzieningen is voldaan en om het bedrag van de dotaties aan de voorzieningen op een aannemelijke wijze te onderbouwen. Naar het oordeel van het hof was de varkenshouder er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat voor beide voorzieningen aan de drie cumulatieve vereisten voor de vorming van een voorziening was voldaan. De kosten voor de luchtwassers hielden verband met het voornemen van de varkenshouder het varkensbedrijf na 1 januari 2020 voort te zetten en kosten daarvan kunnen dan ook niet aan het jaar 2017 worden. Aan de toerekeningseis was dus niet voldaan en voor de toekomstige kosten van de luchtwassers mocht dan ook in 2017 geen voorziening gevormd worden. Voor de toekomstige kosten voor de asbestsanering gold dat de varkenshouder niet aannemelijk had gemaakt dat er voor 31 december 2017 een redelijke mate van zekerheid heeft bestaan dat deze zullen worden gemaakt. Hij had niet aannemelijk gemaakt dat hij voor jaareinde 2017 voornemens was de asbestsanering uit te voeren. In 2017 golden geen regels die hem verplichtten om tot sanering over te gaan. Dat er een wetsvoorstel lag om asbestdaken vanaf 1 januari 2025 te verbieden was niet voldoende om een redelijke mate van zekerheid te constateren. De door de varkenshouder overgelegde offerte voor de sanering was van ná de balansdatum. De varkenshouder had gesteld dat de kans aanmerkelijk was dat bij de voorgenomen installatie van luchtwassers de asbestdaken van alle stallen vervangen moesten worden vervangen maar had dit, ondanks de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet nader onderbouwd. Naar het oordeel van het hof had de varkenshouder dan ook niet aannemelijk gemaakt dat aan de zekerheidseis was voldaan. Dat betekende dat ook voor de toekomstige uitgaven voor de eventuele vervanging van de asbestdaken in 2017 geen voorziening gevormd mocht worden.