Volgens rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft een ondernemer tijdig een suppletie ingediend. De suppletie is ingediend voordat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid van de aangegeven omzetbelasting bekend is of zal worden.
Een ondernemer factureert aan een Zwitserse afnemer in eerste instantie met 0% btw. Op verzoek van de Zwitserse afnemer verstrekt de ondernemer correctiefacturen in 2019 waarbij € 294.098 omzetbelasting in rekening wordt gebracht. De ondernemer informeert de inspecteur per brief op 9 juni 2020 dat over 2019 nog € 294.098 omzetbelasting is verschuldigd. Door het opmaken van de jaarrekening 2019 is dit naar voren gekomen. De inspecteur accepteert de suppletie niet omdat deze digitaal moet worden ingediend. Enkele dagen later doet de ondernemer de suppletieaangifte digitaal. Naar aanleiding van de suppletie legt de inspecteur een naheffingsaanslag op en een vergrijpboete.
Bij rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de vergrijpboete terecht is opgelegd, ook is in geschil of de ondernemer recht heeft op een integrale kostenvergoeding.
Volgens de ondernemer is tijdig gesuppleerd. Pas bij het opmaken van de jaarstukken over 2019 is gebleken dat er gesuppleerd moest worden. Bovendien is gesuppleerd voor het uiterste tijdstip waarop de ondernemer wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid bekend was of zou worden. De rechtbank volgt de stelling van de ondernemer. De ondernemer heeft tijdig melding gedaan van de suppletie in de vorm van de brief.
De ondernemer heeft geen recht op een integrale kostenvergoeding. Er zijn volgens de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Een verschillende uitleg van wet- en regelgeving door de inspecteur maakt niet dat deze tegen beter weten in een besluit heeft gehandhaafd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 14-07-2023 (gepubl. 24-07-2023).