De berekening van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek bij samenwerkingsverbanden is een onderwerp waarover al diverse fiscale beroepsprocedures zijn gevoerd. Deze zaken weerhouden Hof Den Haag er niet van om deze aftrek naar winstgerechtigdheid te verdelen.
Twee vennoten drijven een onderneming in de vorm van een VOF. Ieder is gerechtigd tot de helft van de winst uit die VOF. In 2016 heeft de VOF in totaal € 128.018 geïnvesteerd. Volgens de toen geldende tabel levert dat een kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) op van € 13.852. In hun aangiften inkomstenbelasting stellen de vennoten hun aandeel in de KIA op € 6.928. Dat is dus de helft van de KIA plus een afrondingsverschil. De vennoten gaan echter in bezwaar tegen de aanslag die is vastgesteld aan de hand van hun eigen aangiftes. Zij stellen dat de gerechtigdheid van een vennoot tot de winst of vermogen van de vof geen rol speelt bij de KIA-berekening. Zij verwijzen daarvoor naar een arrest van de Hoge Raad van 24 mei 2019. De vennoten halen uit dat arrest dat zij beiden 100% van de berekende KIA mogen opgeven. Het hof stelt dat men de KIA niet per samenwerkingsverband moet berekenen en vaststellen, maar per belastingplichtige ondernemer. Maakt de onderneming van de belastingplichtige deel uit van een samenwerkingsverband met een of meer andere belastingplichtigen? Dan moet een samentelling van de investeringen plaatsvinden. Vervolgens dient een vennoot zijn KIA-aandeel te berekenen aan de hand van een percentage. Dit percentage berekent hij door het bedrag van de totale KIA te delen door het totale investeringsbedrag. Dit percentage vermenigvuldigt de vennoot ten slotte met zijn eigen aandeel in de investeringen om zijn KIA te berekenen. Dit blijkt ook uit het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2020. Het hof verklaart dan ook de beroepsschriften van de vennoten ongegrond.
Bron: Hof Den Haag 06-10-2020