Bij een controle op de naleving van de mestregelgeving constateerde de NVWA dat een melkveehouder niet had voldaan aan de mestverwerkingsplicht in 2017. Hij had wel een Vervangende Verwerkingsovereenkomst (VVO) afgesloten, maar voor (veel) te weinig kilogrammen fosfaat. Evenmin had hij voldaan aan de verwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde en grondgebonden groei melkveehouderij (VGM). Dit leverde hem twee mestboetes op van € 11 per kg niet verwerkt fosfaat, in totaal bijna € 9.000. De rechtbank verklaarde het beroep van de melkveehouder ongegrond. In de hoger beroepszaak bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven verklaarde RVO ter zitting de boete wegens het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht VGM niet te handhaven. Het VGM-stelsel is inmiddels komen te vervallen en eerder opgelegde boetes worden alleen gehandhaafd in het geval van fraude of opzettelijke overtredingen. Daarvan was hier geen sprake. Het College handhaafde de andere boete. Van verminderde verwijtbaarheid was geen sprake. De melkveehouder had al in 2017 bij het bijhouden van de voergegevens in het kader van de bedrijfsspecifieke excretie melkvee (BEX) kunnen onderkennen dat het dat jaar vervoederde gras een hoger fosfaatgehalte had dan in 2016. Hierdoor had hij ook kunnen onderkennen dat de fosfaatefficiëntie van het melkvee in 2017 lager was dan in 2016 en kunnen bijsturen door extra VVO’s af te sluiten. Ook het door de melkveehouder gestelde beperkte economisch voordeel was geen reden voor matiging van de boete. Het verwerven van aanvullende VVO’s zou volgens hem destijds ongeveer € 1 per kg fosfaat hebben gekost. De boete is een veelvoud daarvan. Het College zag wel reden voor matiging van de boete met 10% wegens overschrijding van de redelijke termijn in de gehele procedure (bezwaar, beroep, hoger beroep). Na de datum van de mededeling door RVO van het voornemen tot het opleggen van een boete was bijna vijfeneenhalf jaar verstreken voordat het College uitspraak had gedaan.