Indien een bv de aandelen in een vordering op een ander lichaam tegen een zeer lage prijs overneemt van een verbonden vennootschap, kan zij de verkrijgingsprijs op een hoog bedrag zetten als sprake is van een verkapte kapitaalstorting. Maar dan mogen de aandelen en de vordering op moment van verkrijgen niet al waardeloos zijn.
Een bv wilde in 2010 het verlies aftrekken dat zij zou hebben geleden op de liquidatie van een vennootschap waarin zij alle aandelen hield. De bv had de aandelen van deze dochter voor € 1 gekocht van een zustervennootschap. De zustervennootschap had ook een vordering op de dochtermaatschappij om niet overgedragen aan de bv. De vordering had een nominale waarde van ruim € 1 miljoen. Op het eerste gezicht had de bv dus maar € 1 voor haar economische belang in de bv opgeofferd, waardoor zij geen liquidatieverlies had geleden. De bv stelt echter dat de werkelijke waarde van de vordering bij overdracht gelijk was aan de nominale waarde. Door de vordering om niet over te dragen, zou een verkapte uitdeling aan de aandeelhoudster van de twee zustervennootschappen hebben plaatsgevonden. Vervolgens zou de aandeelhoudster dit kapitaal weer gestort hebben in de bv.
In tegenstelling tot de Belastingdienst gelooft Hof Arnhem-Leeuwarden dat de economische eigendom van de dochtermaatschappij inderdaad is overgedragen. Maar dat de bv reden had om de vordering op de verlieslijdende dochtermaatschappij tegen de nominale waarde te waarderen, vindt het hof niet aannemelijk. Het hof oordeelt dat de bv niets heeft hoeven op te offeren voor de verkrijging van de vordering. Zij lijdt daardoor geen fiscaal aftrekbaar liquidatieverlies.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 22-10-2019