Blijft de partner van een uitgezonden werknemer achter in de Nederlandse woning, dan hoeft de werknemer geen beroep te doen op de uitzendregeling. Doordat zijn partner de woning blijft bewonen, blijft het karakter van de eigen woning behouden.
Een getrouwde man wordt op 15 augustus 2016 door zijn werkgever voor vier jaar uitgezonden naar Zuid-Afrika. Daarom staat deze werknemer van 15 augustus 2016 tot 17 april 2020 ingeschreven op een adres in Zuid-Afrika. Zijn echtgenote voegt zich later bij haar echtgenoot. Zij staat van 20 augustus 2017 tot 17 april 2020 ingeschreven op hetzelfde Zuid-Afrikaanse adres als haar echtgenoot. Sinds 1 augustus 2017 staat de jongste dochter van het echtpaar ingeschreven op het Nederlandse adres van haar ouders. Daarvoor heeft zij op een ander adres ingeschreven gestaan. In een beroepsprocedure moet Rechtbank Zeeland-West-Brabant beoordelen of de Nederlandse woning van de man en zijn echtgenote in 2017 een eigen woning is. De rechtbank behandelt eerst de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 augustus 2017. De Belastingdienst beweert dat de woning voor de man geen eigen woning is. De motivering van deze stelling luidt dat de man de woning ter beschikking heeft gesteld aan een derde: zijn echtgenote. De rechtbank wijst dit standpunt af. Beide partners kunnen immers kwalificeren voor de eigenwoningregeling. Als zij meer dan één woning hebben, mogen zij samen kiezen welke woning de eigen woning is. De man heeft daarom de woning in Nederland mogen aanmerken als eigen woning en dat ook gedaan. Voor de periode dat zijn echtgenote de Nederlandse woning bewoonde, hoeft de man niet eens een beroep te doen op de uitzendregeling. Daarna gaat de rechtbank in op de periode van 20 augustus 2017 tot en met 31 december 2017. Van belang is of de man een goedkeurend besluit met een verruiming van de uitzendregeling mag toepassen. De uitzendregeling kan namelijk onder de volgende voorwaarden gelden als tijdens de uitzending kinderen van de belastingplichtige in de woning blijven wonen:
Vanaf het moment van de uitzending wonen uitsluitend de kinderen van de belastingplichtige of zijn partner in de woning; De kinderen die in de woning wonen, zijn jonger zijn dan 27 jaar. Als een kind de leeftijd van 27 jaar bereikt, vervalt vanaf dat moment de goedkeuring; De kinderen hebben direct voorafgaand aan de uitzending tot het huishouden van de belastingplichtige behoord; en De kinderen betalen geen huur of andere vergoeding om de woning te blijven bewonen.
De Belastingdienst meent dat in deze zaak een beroep op de goedkeuring niet mogelijk is. De jongste dochter heeft immers vlak vóór de uitzending van de man niet tot zijn huishouden behoord. Maar, zo redeneert de rechtbank, zij heeft vlak vóór het vertrek van haar moeder wel met haar een huishouden gevormd. Daarom moet men de echtgenote van de uitgezonden man eveneens zien als belastingplichtige. En dus kunnen de man en zijn echtgenote voor de rest van 2017 een beroep doen op de uitzendregeling. De woning in Nederland is daarmee voor heel 2017 hun eigen woning.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 10-03-2021 (gepubl. 10-05-2021)