In 2007 is een beperking in de afschrijving op gebouwen ingevoerd. Deze beperking houdt in dat afschrijving alleen mogelijk is indien de boekwaarde van het gebouw hoger is dan de bodemwaarde en ten hoogste het verschil daartussen bedraagt. De bodemwaarde bedraagt 50% van de WOZ-waarde.
Voor de afschrijving worden de onderdelen van een gebouw, de daarbij behorende ondergrond en aanhorigheden als één bedrijfsmiddel beschouwd.
In een hoger beroepszaak voor het gerechtshof ging het onlangs om de vraag of een mestsilo, de erfverharding en de sleufsilo’s als aanhorigheden moeten worden beschouwd. Volgens de belastinginspecteur is dit het geval, waardoor deze bouwwerken onder de afschrijvingsbeperking vallen en dus niet tot de restwaarde kunnen worden afgeschreven.
Voor de term aanhorigheden is volgens het hof beslissend of de bouwwerken ‘behoren bij, in gebruik bij en dienstbaar zijn aan’ het gebouw.
Het hof oordeelde dat genoemde bouwwerken zijn gelegen in de nabijheid van de stallen en andere bedrijfsgebouwen. De mestsilo was bovendien via een slang verbonden met de mestputten onder de stallen. Verder zijn het bouwwerken die normaal gesproken behoren bij een agrarisch bedrijf, ze zijn daarbij in gebruik en ook dienstbaar aan de stallen. Ten aanzien van de erfverharding merkte het Hof op dat dit weliswaar ook werd gebruikt door wandelaars en fietsers, maar dat dat gebruik ondergeschikt was aan het gebruik van de erfverharding binnen de bedrijfsvoering. Voor de uitoefening van het agrarische bedrijf dienen de stallen, de silo’s, schuren en andere bedrijfsgebouwen immers bereikbaar te zijn. Dat maakt dat ook de erfverharding behoort bij deze gebouwen, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Gelet op het voorgaande kwalificeren de mestsilo, de erfverharding en de sleufsilo’s alle als aanhorigheden.
De uitspraak betekent voor veel bedrijven een niet onaanzienlijke beperking van de afschrijving. Mogelijk wordt tegen de uitspraak cassatie bij de Hoge Raad ingesteld.