Als iemand deelneemt in een maatschap en daarnaast een eigen bv heeft, kan hij in beginsel zijn maatschapsaandeel inbrengen in zijn bv. Als de maatschap de dga als maat ontslaat omdat hij door gezondheidsproblemen minder kan werken, is nog maar de vraag of de bv dan als btw-ondernemer kwalificeert.
Een man is sinds 1993 maat in een maatschap die naar buiten toe optreedt als een accountants- en advieskantoor. De man richt in 1999 een bv op, waarin hij zijn aandeel in de maatschap inbrengt. In de jaren na de oprichting van de bv krijgt hij echter problemen met zijn gezondheid. Het gevolg is dat de man geleidelijk aan steeds minder kan werken. Uiteindelijk wordt hij volledig arbeidsongeschikt verklaard. Daarom ontslaat de maatschap de man eind 2003. Vervolgens start zijn bv een beroepsprocedure om zijn winstaandeel te krijgen. De bv ontvangt in de jaren 2006 en 2007 € 800.000 respectievelijk € 900.000 van de maatschap. Daarna blijft zij nog procederen over een vordering van ruim € 1 miljoen. Vanaf 2012 heeft de bv geen omzet meer aangegeven in haar btw-aangifte. Naar aanleiding van een controle in 2017 constateert de Belastingdienst dat de bv sinds 2012 geen btw-ondernemer meer is. Maar zij heeft wel teruggaaf btw gekregen. Daarom legt de inspecteur de bv naheffingsaanslagen omzetbelasting op. De bv gaat hiertegen in beroep. Eerst moet zij Rechtbank Den Haag ervan overtuigen dat zij btw-ondernemer is. De bv stelt dat de maatschap en de Belastingdienst hebben afgesproken dat ook de afzonderlijke maten als btw-ondernemers kwalificeren. Zolang de bv tegen de maatschap procedeert, is zij ook btw-ondernemer, aldus de bv. Het probleem is dat zij het bestaan van deze afspraak niet kan bewijzen. Bovendien betwijfelt de rechtbank dat zo’n afspraak zou gelden voor ex-maten. Verder maakt de bv niet aannemelijk dat zij vanaf 2012 nog ondernemingsactiviteiten verricht. Zij overlegt wel een e-mail van een vrouw dat de dga haar bijstaat bij haar echtscheiding. Maar uit de verklaring van de vrouw blijkt niet of de dga of de bv de opdracht heeft aanvaard. Bovendien vindt de rechtbank deze verklaring onvoldoende bewijs. De rechter verklaart daarom het beroep van de bv ongegrond.
Bron: Rb. Den Haag 19-01-2021