De Hoge Raad oordeelde in 2021 in het zogenoemde Didam-arrest dat overheidslichamen bij de verkoop van grond op basis van het gelijkheidsbeginsel iedereen gelijke kansen moet bieden. De grond mag niet uitsluitend aan één partij aangeboden worden. Wanneer er meerdere gegadigden zijn of te verwachten zijn, zal het overheidslichaam criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Deze selectieprocedure hoeft niet plaats te vinden indien bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde voor de aankoop is. In dat geval dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij het dient te motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt. Inmiddels is duidelijk geworden dat de uitspraak ook geldt voor het door een overheidsorgaan uitgeven van grond in erfpacht, het verhuren van onroerend goed, het verpachten van grond en grondruil. Een gevolg van deze uitspraak is dat een overheidslichaam (gemeente, provincie, waterschap, Staat) bij het einde van een pachtovereenkomst de pacht niet zonder meer kan verlengen met dezelfde pachter, maar dat er een openbare procedure moet plaatsvinden. Daarmee is de zittende pachter een stuk zekerheid kwijt. In een zaak voor de pachtkamer pachtte een landbouwer al bijna 40 jaar een aanzienlijke oppervlakte grond van de gemeente. Sinds 1995 werden steeds geliberaliseerde pachtovereenkomsten afgesloten voor de duur van maximaal vier jaar. In 2022 meldde de gemeente aan de landbouwer dat deze praktijk niet zou worden voortgezet, maar dat een openbare inschrijving zou plaatsvinden. Na deze inschrijving werd nog maar een gedeelte van het gepachte weer aan de landbouwer toegewezen. De landbouwer was het hier niet mee eens. Volgens hem was hem door de gemeente toegezegd dat hij de grond steeds kon blijven pachten totdat de gemeente de agrarische bestemming van de grond zou wijzigen. De pachtkamer oordeelde dat de gemeente niet gehouden was om de percelen opnieuw aan de landbouwer te verpachten. De gemeente had percelen terecht via een openbare inschrijving aangeboden.