Als de pachter zijn werkzaamheden in het agrarisch bedrijf gaat afbouwen en in toenemende mate overlaat aan bijvoorbeeld zijn kind of kleinkind, kan de pachter daardoor in de problemen komen met zijn verpachter. Op de pachter rust namelijk de verplichting om de gepachte grond persoonlijk te gebruiken. Hoewel de pachter natuurlijk anderen mag inschakelen bij de exploitatie van zijn agrarisch bedrijf, dient hij wel de dagelijkse leiding te behouden. Een schending van deze verplichting kan ertoe leiden dat de verpachter de pachtrelatie kan beëindigen. De pachter kan dit voorkomen door een vordering tot indeplaatsstelling of medepacht in te stellen. Bij een indeplaatsstelling zet de opvolger de pachtovereenkomst van de huidige pachter als nieuwe contractspartij voort. Bij medepacht komen de verplichtingen die voortvloeien uit de pachtovereenkomst zowel bij de huidige pachter als de opvolger te rusten. Wanneer de verpachter niet wil meewerken aan indeplaatsstelling of medepacht, kan de pachter een vordering instellen bij de rechtbank. Dit geldt voor zijn/haar echtgenoot of geregistreerde partner, of één of meer van zijn/haar (klein)kinderen. De rechter zal de vordering afwijzen, indien de voorgestelde pachter niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt. De bewijslast hiervoor rust op de verpachter, maar de beoogde opvolger moet wel voldoende informatie geven over diens theoretische en praktische scholing. Dit speelde onlangs in een rechtszaak, waarbij een pachter die een akkerbouwbedrijf exploiteerde verzocht om zijn zoon als medepachter aan te merken. De rechtbank wees de vordering af, omdat de zoon geen landbouwopleiding had gevolgd en maar beperkte ervaring in de akkerbouw had. Ook had de zoon volgens de rechtbank tijdens de rechtszitting niet laten zien dat hij de ontwikkelingen in de landbouw volgde om daarop bedrijfsmatig te anticiperen. Verder kon hij geen duidelijke toekomstvisie op het bedrijf geven in relatie tot belangrijke Europese en maatschappelijke ontwikkelingen.