Constateert de inspecteur dat op een gebruikte auto uit het buitenland te weinig BPM is geheven? Dan mag hij in beginsel de BPM naheffen. Bovendien is hij vrij in zijn bewijsleer voor wat betreft de waardering van de gebruiksschade.
Een gemachtigde voert vier beroepsprocedures voor Hof Den Haag. In alle vier de zaken gaat het om de naheffing van BPM over auto’s die al in het buitenland zijn gebruikt. De gemachtigde meent dat het hof verplicht is om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU. Maar Hof Den Haag verwerpt dat standpunt en ziet evenmin aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof. Vervolgens beweert de gemachtigde dat naheffen van BPM met betrekking tot gebruikte auto’s uit andere EU-lidstaten in strijd is met het Europees recht. Hij trekt daarbij de vergelijking met gebruikte auto’s die al in Nederland rijden, waarbij naheffing ook achterwege blijft. Het hof vindt dat deze vergelijking mank gaat. Het doel van (na)heffing van BPM bij gebruikte auto’s uit andere lidstaten is dat de kentekenhouder het juiste BPM-bedrag betaalt. De belastingdruk moet daarbij in overeenstemming zijn met het Europees recht. De Belastingdienst mag daarom het verschil naheffen als de belastingplichtige te weinig BPM betaalt. Daarbij moet de inspecteur de beginselen van het Unierecht wel respecteren. Op die manier ontstaat een evenwichtige situatie op de markt voor gebruikte auto’s in Nederland, aldus het hof. Daarna neemt de gemachtigde het standpunt in dat de inspecteur niet zomaar een lager bedrag aan schade in aanmerking mag nemen dan de belanghebbende bepleit. De fiscus zal het lagere schadebedrag met gelijkwaardig bewijsmiddel moeten onderbouwen. Motiveert de belanghebbende zijn schadebedrag met een onafhankelijk taxatierapport? Dan dient de fiscus dus ook een onafhankelijk taxatierapport te overleggen, zo redeneert de gemachtigde. Maar opnieuw ziet het hof de zaak anders en oordeelt dat voor de inspecteur de vrije bewijsleer geldt. De fiscus heeft in deze zaak de waardevermindering als gevolg van de schade gesteld op 72% van de geraamde herstelkosten. De gemachtigde heeft een schadebedrag van 100% van de begrote herstelkosten bepleit zonder daarbij een toelichting te geven. Het hof vindt het niet aannemelijk dat het schadebedrag zo hoog is. Sporen van normale gebruiksschade zullen doorgaans niet zo’n substantiële waardedaling meebrengen. De gemachtigde maakt evenmin het recht op een hogere leeftijdskorting aannemelijk.
Bron: Hof Den Haag 15-07-2021 (gepubl. 16-08-2021)