Bedrijven met rundvee moeten in zijn algemeenheid fosfaatrechten hebben voor de diercategorieën 100 (melk- en kalfkoeien), 101 (jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar) en 102 (alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren). Maar er zijn enkele verschillen met betrekking tot het jongvee op melkveebedrijven en op bedrijven met zoogkoeien.
Melkveehouders moeten in principe fosfaatrechten hebben voor al het jongvee op het bedrijf. Dit zijn de dieren die in de categorieën 101 en 102 vallen. Dit betekent dat zij ook fosfaatrechten moeten hebben voor nuchtere kalveren tot en met de leeftijd van 14 dagen en fokstieren jonger dan een jaar voor de melkveehouderij. Wanneer een kalf is bestemd als vleeskalf, kan het dier vanaf dag 15 overgeboekt worden naar categorie 112 (witvleeskalveren) of 115 (startkalveren voor rosévlees of roodvlees). Fokstieren vanaf een leeftijd van één jaar (cat. 104) vallen niet onder het stelsel van fosfaatrechten.
Voor kalveren afkomstig van zoogkoeien geldt een andere regeling. Voor deze kalveren moet men alleen over fosfaatrechten hebben, wanneer de kalveren bestemd zijn om zoogkoe of melkkoe te worden. Men hoeft niet over rechten te beschikken voor kalveren welke louter voor de vleesproductie (vleeskalf of vleesstier) worden gehouden. Evenmin moeten zoogkoeienbedrijven rechten hebben voor fokstieren jonger dan één jaar, aangezien zij volgens de Meststoffenwet niet onder de definitie van diercategorie 101 vallen.
In de administratie zal duidelijk vastgelegd moeten worden welke dieren wel en welke niet onder het stelsel van fosfaatrechten vallen. Dit geldt met name voor bedrijven met zowel melkkoeien als zoogkoeien.