Soms ontbinden twee maten een maatschap om vervolgens een nieuwe maatschap met elkaar aan te gaan met een andere winstverdeling. In zo’n situatie kan de inbreng van vastgoed in de nieuwe maatschap vrijgesteld zijn van overdrachtsbelasting.
In 1994 gaan een vrouw met haar echtgenoot een maatschap aan. In deze maatschap drijven de echtgenoten een landbouwbedrijf. Zij zijn overigens onder huwelijkse voorwaarden getrouwd. Binnen de maatschap geldt een winstverdeling van 50% – 50%. Op 1 mei 2015 ontbinden de echtgenoten de oude maatschap. Zij richten vervolgens meteen een nieuwe maatschap op. In deze nieuwe maatschap drijft het echtpaar een melkveebedrijf. Beide maten brengen hun deelgerechtigdheid in het vermogen van de oude maatschap in de nieuwe maatschap in. De man brengt ook de economische eigendom van onroerende zaken, die tot zijn buitenvennootschappelijk vermogen hebben behoord, in de nieuwe maatschap in. De echtgenoten komen ten slotte een nieuwe winstverdeling overeen: 55% voor de vrouw en 45% voor haar echtgenoot. De vrouw gaat ervan uit dat de inbreng van de onroerende zaken is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De inspecteur beweert echter dat de vrijstelling bij inbreng in een onderneming in deze zaak niet van toepassing is. Hij meent dat de echtgenoten hun samenwerking in de oude maatschap niet werkelijk hebben stopgezet. Zij zouden alleen maar een nieuwe maatschap zijn aangegaan om een fiscaal voordeel te behalen. Maar Rechtbank Gelderland is niet overtuigd. Formeel-juridisch gezien is de oude maatschap ontbonden en is de nieuwe maatschap opgericht. Het is wel zo dat men de civielrechtelijke vorm dient te negeren als deze niet strookt met de economische werkelijkheid. Deze situatie doet zich volgens de rechtbank echter niet voor. De rechtbank gelooft dat de echtgenoten daadwerkelijk hun samenwerking opnieuw hebben willen vormgeven. Dat blijkt onder andere uit hun nieuwe winstverdeling. Fiscale herkwalificatie kan hier daarom achterwege blijven. Volgens de rechtbank handelen de echtgenoten niet in strijd met doel en strekking van de wet. Daardoor doet fraus legis zich hier niet voor. De rechtbank hecht hierbij vooral waarde aan het feit dat de vrouw niet over haar aandeel in de onroerende zaken kan beschikken. De inbreng van de onroerende zaken is daardoor niet voltooid. De rechtbank verklaart dan ook het beroepschrift van de vrouw gegrond.
Bron: Rb. Gelderland 01-11-2021 (gepubl. 17-11-2021)