Ook al verricht een vennootschap verscheidene activiteiten, dat vormt nog geen garantie dat zij voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling een materiële onderneming drijft.
Een weduwe houdt aandelen in een vennootschap die wijlen haar man heeft opgericht. Wanneer de weduwe overlijdt, wil haar dochter en enig erfgename de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) toepassen. Maar de Belastingdienst vindt dat de vennootschap geen materiële onderneming drijft en weigert de toepassing van de BOR. De vrouw gaat in beroep, maar Hof Amsterdam oordeelt zij aannemelijk moet maken dat de vennootschap wel een materiële onderneming drijft. De vrouw is immers degene die een beroep op de BOR doet. Volgens de vrouw exploiteert de vennootschap een actieve onroerende zakenportefeuille, zodat zij tevens een materiële onderneming drijft. De directie van de vennootschap verricht bijvoorbeeld de volgende werkzaamheden:
het zoeken en selecteren van geschikte huurders; het bepalen van de huurprijzen; correspondentie voeren met betrekking tot de huurovereenkomsten en huurachterstanden; het beoordelen en doorvoeren van aanpassingen van de verzekeringscontracten en condities, die gerelateerd zijn aan de activiteiten van de huurders en de wijzigingen daarin; de afhandeling van opmerkingen van huurders; het dagelijks sluiten van het bedrijventerrein en visueel gebouwen en het terrein inspecteren; de beoordeling van het benodigde onderhoud; zelfstandige uitvoering van (klein) onderhoud; de huur en financiële administratie bijhouden; het onderhoud van contracten met aannemers, gemeentelijke diensten en nutsbedrijven; offertes aanvragen en opdrachten verstrekken aan aannemers; en het lezen van vakliteratuur en het onderhoud van de kennis over vastgoed.
Het hof vindt echter de enkele omstandigheid dat de vennootschap alle gestelde werkzaamheden zelf verricht, op zichzelf onvoldoende bewijs voor de aanwezigheid van een materiële onderneming voor de toepassing van de BOR. Wat dat betreft is immers bepalend dat de werkzaamheden verder gaan dan normaal vermogensbeheer. Ook moeten de werkzaamheden door hun aard en omvang onmiskenbaar bedoeld zijn om meer rendement te behalen dan valt te verwachten bij normaal vermogensbeheer. Deze voorwaarden zijn hier niet vervuld. Het hof vindt onder meer onaannemelijk dat de werkzaamheden al in het jaar voor het overlijden van de moeder in de gestelde omvang hebben plaatsgevonden. Maar zelfs bij de gestelde omvang blijven de werkzaamheden binnen normaal vermogensbeheer. De vrouw maakt bovendien onvoldoende duidelijk hoe zij de rendementen heeft berekend. Daarom moet de BOR buiten toepassing blijven.
Bron: Hof Amsterdam 09-12-2021 (gepubl. 09-02-2022)