In het vervolg kan een belastingplichtige ook vertrouwen ontlenen aan een inlichting als zijn schade bestaat uit de heffing bij juiste wetstoepassing. De Hoge Raad is namelijk omgegaan voor wat betreft het zogeheten dispositievereiste.
Een man sluit in 1989 een lijfrenteverzekering af met als einddatum 2015. In 2015 overweegt hij deze lijfrenteverzekering af te kopen en doet daarom navraag naar de fiscale gevolgen daarvan. Zo raadpleegt hij onder andere de website van de Belastingdienst. Deze website vermeldt dat men over de afkoop van een lijfrenteverzekering die is afgesloten vóór 16 oktober 1990 geen revisierente hoeft te betalen. Vervolgens koopt de man in 2015 de lijfrentepolis af. Daarop brengt de inspecteur hem revisierente in rekening. Wanneer de man een beroepsprocedure start tegen de heffing van revisierente, beroept hij zich op het vertrouwensbeginsel. Hof Den Haag oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Aan de ene kant moet de inspecteur zijn voorlichtende taak onbelemmerd kunnen vervullen. Daartegenover staat dat de man door de verschuldigde revisierente meer schade heeft geleden dan alleen maar de wettelijke verschuldigde heffing (‘daarboven geleden schade’). Daardoor is voldaan aan het zogeheten dispositievereiste. Strikt genomen is dit oordeel van Hof Den Haag in de ogen van de Hoge Raad onjuist. De revisierente die de fiscus in rekening brengt, is kwalificeert namelijk niet als ‘daarenboven geleden schade’. Toch handhaaft de Hoge Raad de hofuitspraak. De Hoge Raad komt namelijk terug van zijn eerdere arrest uit 1979 en laat het dispositie-vereiste vallen. Verricht de belastingplichtige handelingen of laat hij handelingen na op basis van informatie die achteraf onjuist blijkt te zijn? En moet hij door het verrichten of nalaten van deze handelingen meer heffing betalen dan hij op basis van die informatie meende te moeten betalen? Dan brengt het vertrouwensbeginsel mee dat de Belastingdienst het meerdere niet van de belastingplichtige mag heffen.
Bron: Hoge Raad 05-11-2021