De eis van het 30% omzetverlies van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 kan in bijzondere, individuele gevallen onevenredig zijn. Daardoor kunnen ondernemers met een lager omzetverlies toch recht op tegemoetkoming hebben.
Een VOF heeft een boomkwekerij waarin zij sierplanten kweekt. Deze sierplanten hebben een teeltperiode die varieert van drie tot en met tien jaar. In 2010 en 2013 zet de VOF het grootste deel van de planten op haar teeltareaal in 2010 en 2013 op om deze in het voorjaar van 2020 te verkopen. Zij weet (prijs)afspraken te maken met twee partijen voor het afnemen van een groot aantal producten in maart en april 2020. Als gevolg van de coronamaatregelen kan de VOF uiteindelijk maar 43 planten verkopen. Zij ziet zich gedwongen om 12.600 onverkoopbare planten op ongeveer 55% van haar totale teeltareaal te vernietigen. Wanneer de VOF tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) aanvraagt, krijgt zij eerst een voorschot. Maar naderhand stelt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de tegemoetkoming op nihil. Hij wil dan ook dat de VOF het voorschot terugbetaalt.
Een voorwaarde voor de TLTO-subsidie is dat de onderneming door de coronamaatregelen in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 een omzetverlies heeft geleden. Dat omzetverlies moet meer zijn dan 30% ten opzichte van de gemiddelde omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni in de jaren 2017 – 2019. De VOF voldoet niet aan deze voorwaarde. De minister vindt dat hier evenmin sprake is van een schrijnende situatie die een uitzondering op de regel rechtvaardigt. De VOF start daarop een procedure bij het College van het Beroep voor het Bedrijfsleven.
Het College constateert dat strikt genomen de VOF niet voldoet aan de voorwaarden van de tegemoetkoming. In de eerste plaats is de minister dus bevoegd de subsidie te verlagen. Maar vervolgens stelt het College dat de eis van een omzetverlies van 30% de VOF onevenredig benadeelt. Hier doen zich namelijk bijzondere individuele omstandigheden voor. Het bedrijf van de VOF is namelijk gericht op langjarige teelt. In de referentieperiode is daardoor geen omzet behaald. Maar het bedrijf heeft wel kosten gemaakt. Verder hebben de vennoten van de VOF hun bedrijf zo moeten opzetten vanwege gezondheidsproblemen. Onder zulke omstandigheden had de minister zijn bevoegdheid om de subsidie te verlagen niet mogen benutten. De VOF hoeft dan ook het voorschot niet terug te betalen.
Bron: College van Beroep voor het Bedrijfsleven 23-08-2022