De Troonrede in de Grote Kerk en niet in de Ridderzaal, geen rijtoer in de Glazen Koets en daarnaast ongewoon hoge temperaturen voor de derde dinsdag in september. Het was geen ‘gewone’ Prinsjesdag. Wél gewoon is dat Onderweegs & De Groot voor u Prinsjesdag met grote interesse volgt zodat wij u optimaal kunnen adviseren over uw fiscale, bedrijfseconomische en/of juridische vraagstukken. In dit artikel informeren wij u graag over de wijzigingen die het Belastingplan 2021 met zich meebrengt.
Het kabinet heeft op Prinsjesdag 2020 weer het Belastingplan 2021 bekend gemaakt. Als uw partner in ondernemer hebben de accountants en adviseurs van telt® alle maatregelen voor u op een rij gezet.
Het pakket Belastingplan 2021 bestaat dit jaar uit acht wetsvoorstellen. In het wetsvoorstel Belastingplan 2021 (1) zijn maatregelen opgenomen die per 1 januari 2021 budgettair effect hebben, zoals maatregelen die raken aan de koopkracht van burgers.
De andere zeven wetsvoorstellen uit het pakket Belastingplan 2021 zijn:
Het tarief van de eerste tariefschijf gaat omlaag. De algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkorting gaan omhoog. De inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt in 2021 verlaagd, maar gaat in 2022 weer omhoog.
Zoals al eerder aangekondigd wordt de korting op de bijtelling voor nieuwe emissievrije auto’s van de zaak in stappen afgebouwd naar 10% voor 2021, 6% voor 2022, 2023 en 2024, 5% voor 2025 tot uiteindelijk nul vanaf 1 januari 2026. Daarbij wordt de zogenoemde cap, zijnde het deel van de catalogusprijs waarop de korting van toepassing is, in 2021 verlaagd tot € 40.000 en daarna – in tegenstelling tot het percentage en daarmee het maximumbedrag van de verlaging – niet meer aangepast. De cap is niet van toepassing op emissievrije auto’s met een motor die kan worden gevoed met waterstof. Voor die auto’s is de korting op de bijtelling niet gemaximeerd. Deze uitzondering wordt met ingang van 1 januari 2021 uitgebreid tot zonnecelauto’s. De definitie van een zonnecelauto is ontleend aan de definitie die in 2020 geldt voor de milieu-investeringsaftrek. Indien een elektrische auto met geïntegreerde zonnepanelen aan die definitie voldoet, geldt de cap niet. Voor het jaar 2021 bedraagt de korting op de bijtelling voor een reguliere elektrische auto 10% van de cataloguswaarde met een maximum van € 4.000 en voor een waterstofauto en een zonnecelauto bedraagt de korting 10% van de cataloguswaarde.
In het Belastingplan 2020 is een afbouw van de zelfstandigenaftrek geregeld. Om de lasten incidenteel in 2021 te verlichten, wordt voorgesteld de arbeidskorting met € 184 te verhogen Tegelijkertijd kan dan in 2021 de zelfstandigenaftrek met additioneel circa € 110 worden afgebouwd (in totaal € 360) zonder dat dit in 2021 tot negatieve inkomenseffecten leidt voor het overgrote deel van de zelfstandigen. Ook wordt voorgesteld de afbouw van de zelfstandigenaftrek te versnellen, waarbij vanaf 1 januari 2021 de zelfstandigenaftrek van thans € 7.030 tot en met 2027 wordt verlaagd met € 360 per jaar (in plaats van met € 250 per jaar) en per 1 januari 2028 met € 390.
Een van de (steun)maatregelen die de overheid heeft genomen in het kader van de coronacrisis is de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS). In verband met de duur van de coronamaatregelen is deze regeling opgevolgd door de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (Subsidie vaste lasten). Deze regeling biedt gedupeerde ondernemingen onder voorwaarden een tegemoetkoming voor hun vaste lasten voor een periode van vier maanden. Op basis van de wettelijke fiscale bepalingen behoren de vergoeding die ondernemingen ontvangen op basis van de TOGS en de Subsidie vaste lasten in beginsel tot de winst. Vooruitlopend op wetgeving is in een beleidsbesluit geregeld dat deze vergoedingen niet tot de winst behoren, zodat heffing van inkomsten- of vennootschapsbelasting hierover wordt voorkomen. De in dit wetsvoorstel opgenomen maatregel voorziet in de wettelijke grondslag hiertoe.
De vanaf 1 januari 2020 toegepaste fiscale behandeling van de bonus die wordt toegekend op basis van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 wordt met terugwerkende kracht in de wet vastgelegd. Deze regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is bedoeld om zorgprofessionals die in hun werk direct of indirect de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus hebben ondervonden een bonus te geven van € 1.000 netto, zonder gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en zonder dat deze bonus gaat behoren tot het inkomen dat relevant is voor inkomensafhankelijke regelingen zoals toeslagen. Uitgangspunt voor de uitwerking van deze Subsidieregeling is dat de administratieve last voor werkgevers en de uitvoeringslast voor het Rijk beperkt worden gehouden.
De vanaf 1 januari 2020 toegepaste fiscale behandeling van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA) wordt met terugwerkende kracht in de wet vastgelegd.
De gerichte vrijstelling voor scholing gaat ook gelden bij vergoedingen en verstrekkingen ten behoeve van scholing die voortvloeien uit vroegere arbeid. De verruiming ziet op vergoedingen en verstrekkingen ten aanzien van het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen en niet op vergoedingen en verstrekkingen voor onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden van de dienstbetrekking.
Voorgesteld wordt het percentage van 1,2% (het percentage dat geldt voor het restant van de fiscale loonsom vanaf € 400.000) per 1 januari 2021 te verlagen naar 1,18%. De middelen die als gevolg van deze verlaging vrijkomen, worden aangewend ter dekking van de voorgestelde verruiming van de gerichte vrijstelling voor scholingskosten. De verlaging naar 1,18% is – in tegenstelling tot de hierboven toegelichte verhoging – geen tijdelijke maatregel.
Belastingplichtigen die een fiscale coronareserve vormen, moeten deze opnemen in de aangifte vennootschapsbelasting op in de rubriek overige fiscale reserves. In de aangifte vennootschapsbelasting van het volgende jaar moet de reserve in de winst opgenomen worden.
Op grond van deze renteaftrekbeperking worden bij het bepalen van de winst – onder voorwaarden – de renten op schulden aan een verbonden lichaam of verbonden natuurlijke personen die verband houden met een aantal nader omschreven rechtshandelingen (hierna: kwalificerende schulden) van aftrek uitgesloten. Door de specifieke renteaftrekbeperking kan dat per kwalificerende schuld niet langer leiden tot een lagere winst. Het gaat hier onder andere om constructies waarbij binnen concernverband eigen vermogen in Nederland wordt omgezet in vreemd vermogen (zonder dat het totale vermogen in Nederland een wijziging ondergaat) of waarbij rentelasten worden gecreëerd waartegenover vrijgestelde deelnemingsbaten staan.
Het lage vennootschapsbelastingtarief is per 1 januari 2020 verlaagd van 19% naar 16,5% en het hoge vennootschapsbelastingtarief is op 25% gebleven. Per 1 januari 2021 is reeds wettelijk voorzien in een verlaging van het hoge vennootschapsbelastingtarief van 25% naar 21,7% en van het lage vennootschapsbelastingtarief van 16,5% naar 15%. Besloten is om af te zien van de verlaging van het hoge Vpb-tarief per 1 januari 2021, zodat het hoge Vpb-tarief 25% blijft en het lage Vpb-tarief naar 15% gaat. Ook wordt voorgesteld de eerste tariefschijf – waar vanaf 2021 het lage vennootschapsbelastingtarief van 15 % op van toepassing is – te verlengen naar € 245.000 in 2021 en € 395.000 in 2022.
Met de verhoging van het effectieve tarief van zeven naar negen procent streeft dit kabinet naar een evenwichtige belastingheffing over winsten uit innovatieve activiteiten in Nederland.
Vanwege het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2020 wordt de minimumkapitaalregel aangepast. Dit betreft een renteaftrekbeperking voor banken en verzekeraars. De maatregel heeft tot doel om de fiscale prikkel voor de financiering met vreemd vermogen te beperken. De maatregel beperkt de fiscale aftrek van verschuldigde rente voor zover het eigen vermogen minder bedraagt dan 8% van het balanstotaal.
Er wordt voorgesteld om in de Wet BPM het belastbaar feit te vervroegen van (de facto) de tenaamstelling in het kentekenregister naar de inschrijving in het kentekenregister.
De CO2-schijfgrenzen worden verlaagd met 4,2%. De tarieven, de belastingbedragen per gram/km CO2-uitstoot, met uitzondering van de vaste voet worden eerst geïndexeerd en vervolgens verhoogd met 4,38% om de belastinggrondslag aan te laten sluiten aan de (verwachte) technologische ontwikkelingen. Dit geldt eveneens voor de CO2-grens en het tarief voor de dieseltoeslag.
Voorgesteld wordt om de Regeling verlaagd tarief in de energiebelasting, bekend als de Postcoderoosregeling, te vervangen door een subsidieregeling. De Postcoderoosregeling voorziet in een verlaagd energiebelastingtarief in de eerste verbruiksschijf voor elektriciteit voor leden van een door de Belastingdienst aangewezen coöperatie die lokaal elektriciteit opwekt met hernieuwbare energiebronnen.
De bestaande maatregel wordt tot en met 2022 verlengd.
Voorgesteld wordt om de instelling die de levensloopregeling uitvoert inhoudingsplichtig te maken voor de loonheffing ter zake van de op het fictieve genietingsmoment in aanmerking te nemen waarde van de levensloopaanspraak. Daarnaast wordt het fictieve genietingsmoment vervroegd naar 1 november 2021. Daarmee kan de werknemer tijdig, voor 1 januari 2022, zijn belastingschuld betaald hebben, hetgeen tot een verlaging van het voor box 3 relevante vermogen leidt. Ook is voorgesteld de instellingen geen heffingskortingen toe te laten toepassen. De levensloopverlofkorting en de overige heffingskortingen waar de (gewezen) werknemer recht op heeft kan hij te gelde maken bij zijn aangifte inkomstenbelasting.
Met de voorgestelde wetswijziging wordt de berekeningswijze van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) voor belastingplichtigen met meerdere ondernemingen en belastingplichtigen die deel uitmaken van een samenwerkingsverband geregeld. Indien de investeringen in een eigen onderneming samen met de investeringen van de andere leden van een samenwerkingsverband recht geven op het maximumbedrag aan KIA, heeft de belastingplichtige volgens de Hoge Raad (24 mei 2019) recht op dit maximum. Met de aanpassing wordt voorgesteld om deze berekeningswijze niet te volgen, maar om te laten gelden dat de belastingplichtige recht heeft op een evenredig gedeelte van het maximumbedrag aan KIA voor zijn aandeel in het totaal van de investeringen in het samenwerkingsverband. De Hoge Raad merkt in het arrest van 1 mei 2020 op dat de KIA bij belastingplichtigen met een onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband op dezelfde wijze moet worden bepaald als bij ondernemers met meerdere ondernemingen, namelijk door uit te gaan van het totaal aan investeringen in alle ondernemingen. Om misverstanden te voorkomen wordt in de voorgestelde aanpassing van de KIA daarom expliciet opgenomen dat voor het bepalen van de hoogte van de KIA per onderneming ook wordt uitgegaan van het investeringsbedrag per onderneming van de belastingplichtige en niet van het totaal aan investeringen voor alle ondernemingen van die belastingplichtige tezamen.
Het begrip publieke kennisinstelling is in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) geïntroduceerd om te borgen dat de S&O-afdrachtvermindering gericht blijft op het bevorderen van speur- en ontwikkelingswerk door private bedrijven. Om onduidelijkheid weg te nemen wordt voorgesteld de woorden ‘zonder winstoogmerk’, zoals nu vermeld in de definitie, te laten vervallen. Onder de huidige gebruikers van de S&O-afdrachtvermindering is geen meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie met winststreven bekend, die door deze wijziging zou kunnen worden uitgesloten.
Het kan voorkomen dat het jaar waarin vergoedingen of betalingen in aftrek worden geweigerd of tot de winst worden gerekend niet samenvalt met het jaar waarin sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen. Voor die gevallen voorziet de bestaande wettekst in een specifieke uitzondering op basis waarvan de vergoedingen of betalingen die eerder in aftrek zijn geweigerd (primaire regel) of tot de winst zijn gerekend (secundaire regel) in een later jaar, waarin het dubbel in aanmerking genomen inkomen zich voordoet, alsnog de facto in aftrek kunnen worden gebracht. Door de voorgestelde wetswijziging worden, kort gezegd, in een eerder jaar in aftrek beperkte rentelasten of tot de winst gerekende rentebaten die op grond van deze uitzondering in een later jaar alsnog als dubbel in aanmerking genomen inkomen in aftrek komen, onder het toepassingsbereik van de earningsstrippingmaatregel en de minimumkapitaalregel in dat latere jaar gebracht.
In het besluit van 11 september 2020 tot wijziging van het Rangschikkingsbesluit NSW 1928 is overgangsrecht opgenomen voor onroerende zaken die volgens de huidige voorwaarden als landgoed worden aangemerkt, maar dit niet meer zijn volgens de nieuwe voorwaarden per 1 januari 2021. Voor deze onroerende zaken blijven nog maximaal 10 jaar de huidige voorwaarden gelden. Dit overgangsrecht wordt aangevuld voor situaties waarin niet aan de instandhoudingseis wordt voldaan doordat onroerende zaken door de wijziging per 2021 op enig moment niet meer voldoen aan de voorwaarden. Dit is het geval bij het verstrijken van de overgangstermijn, of doordat de onroerende zaak – anders dan door vererving, verdeling van een gemeenschap of van een nalatenschap – een andere eigenaar krijgt. Door dit wettelijke overgangsrecht worden de fiscale gevolgen (alsnog invordering schenk- erf- en overdrachtsbelasting) van het niet langer voldoen aan de instandhoudingseis voor die situaties buiten werking gesteld. Tot slot wordt voorgesteld om de in OFM 2016 opgenomen maatregel waarbij een onroerende zaak ook als landgoed kan worden aangemerkt wanneer die buiten Nederland is gelegen in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2021 in plaats van op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit is onder voorwaarden het geval als deze zaak een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed.
Wanneer een derde onder wie beslag moet worden gelegd een elektronisch adres aan de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft doorgegeven waaraan kan worden betekend, is de deurwaarder die het derdenbeslag legt met ingang van 2021 verplicht dat derdenbeslag elektronisch te leggen. Voor de Belastingdienst is de genoemde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2021 onuitvoerbaar. De benodigde IV-voorzieningen zijn op die datum niet gereed voor het leggen van elektronisch derdenbeslag. Om die reden wordt voorgesteld met ingang van 1 januari 2021 in de Invorderingswet 1990 te regelen dat de verplichting van een elektronisch derdenbeslag vooralsnog niet geldt voor de tenuitvoerlegging van een executoriale titel door de Belastingdienst. Zodra de Belastingdienst de nodige voorzieningen heeft getroffen voor het leggen van elektronisch derdenbeslag, kan deze uitzondering uiteraard weer komen te vervallen. Een en ander kan echter niet gerealiseerd worden vóór 2023.
De vermogensrendementsheffing in box 3 wordt aangepast zodat met ingang van 2021 met name de belastingdruk op kleinere vermogens in box 3 daalt.
Het heffingvrije vermogen wordt met ingang van 1 januari 2021 verhoogd van € 30.846 naar € 50.000. Voor partners wordt het heffingvrije vermogen met ingang van genoemde datum verhoogd van € 61.692 naar € 100.000. De schijfgrenzen worden opnieuw vastgesteld, waarbij de 2de schijf begint bij een box 3-vermogen van € 100.000 en de 3e schijf bij een vermogen van € 1.000.000. Om dit pakket deels te dekken wordt het belastingtarief in box 3 verhoogd naar 31%.
Tips om box 3-heffing te besparen. Klik hier!
Voor starters op de woningmarkt wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2021 een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting te introduceren. Hiervoor moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De vrijstelling geldt voor verkrijgers die meerderjarig en jonger dan vijfendertig zijn, die een woning of een recht waaraan een woning is onderworpen (hierna worden beide aangeduid met woning) verkrijgen, die deze woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaan gebruiken en die de vrijstelling niet eerder hebben gebruikt. Andere natuurlijke personen – niet zijnde starters – die een woning verkrijgen, hebben recht op de toepassing van het verlaagde tarief van 2%, mits zij de woning verkrijgen om deze anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken. Doorstromers op de woningmarkt kunnen derhalve van het verlaagde tarief van 2% gebruik blijven maken. Alle overige verkrijgingen worden vanaf 1 januari 2021 belast tegen het hogere algemene tarief. Dit wordt met ingang van 1 januari 2021 verder verhoogd naar 8%. Naast de verkrijging van niet-woningen, zoals bedrijfspanden, worden verkrijgingen van woningen die niet, of slechts tijdelijk, als hoofdverblijf gebruikt gaan worden belast tegen 8%. Dit geldt bijvoorbeeld voor een vakantiewoning, een woning die ouders kopen voor hun kind en verkrijgingen van woningen door niet-natuurlijke personen, zoals rechtspersonen, bijvoorbeeld woningcorporaties.
Het kabinet zet met dit wetsvoorstel in op drie pijlers: het versterken van de menselijke maat in het toeslagenstelsel, het verbeteren van de praktische rechtsbescherming van burgers en het voorkomen van schrijnende situaties door het verlies van toeslagen als gevolg van partnerschap. Er worden een aantal maatregelen genomen ter versterking van de menselijke maat en verbetering van de praktische rechtsbescherming:
Proportioneel vaststellen van de kinderopvangtoeslag. Matigen van een terugvordering en rente berekening bij terugvordering. Introductie doelmatigheidsgrens. Naar voren brengen van een zienswijze door belanghebbende. Aanvullende waarborgen ter verbetering van de rechtspositie bij informatieverplichtingen. Aanvullende waarborg bij verzuimboete wegens niet nakomen informatieverplichting. Verplichting tot informatieverstrekking voor derden. Een uitgebreidere motivering in een boeterapport en het geven van een zienswijze bij oplegging vergrijpboete. Kwijtschelding op termijn.
Ook worden maatregelen genomen om schrijnende situaties door toeslagpartnerschap te voorkomen.
Ter uitvoering van het klimaatakkoord wordt een CO2-heffing ingevoerd die in hoofdzaak ziet op de emissie van broeikasgas (hierna: CO2) bij en voor industriële productie en afvalverbranding.
In verband met het Klimaatakkoord wordt de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) najaar 2020 uitgebreid tot de module Stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE++) die als doel heeft om naast hernieuwbare energieopties ook andere broeikasgasreducerende technieken op kosteneffectieve wijze te stimuleren. De uitgaven en inkomsten die samenhangen met de SDE++ worden gedekt door (een verhoging van) ODE-tarieven 2021 en 2022.
Het wetsvoorstel voorziet in het recht op eenmalige huurverlaging voor huurders met een laag inkomen en een (voor dat inkomen) hoge huur die een woning huren bij een woningcorporatie. De woningcorporaties worden hiervoor gecompenseerd door een verlaging van de verhuurderheffing.