De Hoge Raad oordeelt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om ook voormalige firmanten hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor belastingschulden ontstaan tot het uittreden.
Een vader heeft samen met zijn zonen een vennootschap onder firma (VOF) gehad. De Belastingdienst legde aan de VOF aanzienlijke naheffingsaanslagen btw op. Die hebben betrekking op de periode dat vader firmant is geweest. De Belastingdienst stelt vader hoofdelijk aansprakelijk voor de onbetaalde aanslagen btw van de firma. Na het overlijden van vader gaan de erven in cassatie. Zij zijn van mening dat de Belastingdienst de voormalige firmant niet aansprakelijk kan stellen. De Hoge Raad is van oordeel dat het in overeenstemming is met de strekking van de wettelijke bepaling voor hoofdelijke aansprakelijkheid voor onbetaalde belastingschulden van een firma, dat deze ook van toepassing is op de gewezen firmant. Het betreft een hoofdelijke aansprakelijkheid voor belastingschulden van een firma die zijn ontstaan voor of tijdens de periode waarin de gewezen firmant, firmant is geweest. Deze aansprakelijkheid behoort niet te eindigen bij het uittreden uit de firma. Bovendien is ook art. 18 Wetboek van Koophandel van toepassing op een gewezen firmant. De hoofdelijke aansprakelijkheid voor rechtspersonen is anders. Bestuurders van een rechtspersoon kunnen hun aansprakelijkheid uitsluiten door een beroep te doen op betalingsonmacht en op disculpatiegronden. De hoofdelijke aansprakelijkheid voor een rechtspersoon wijkt daarom af van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een firma. Het ontbreken van een expliciete vermelding van de gewezen firmant in de bepaling voor hoofdelijke aansprakelijkheid voor een firmant, is geen reden de voormalige firmant niet aansprakelijk te kunnen stellen. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof. De voormalige firmant is hoofdelijk aansprakelijk voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de VOF.
Bron: HR 25-09-2020