Op 17 juli 2019 is een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet gepubliceerd, welke tot 14 augustus 2019 ter consultatie ligt. Gedurende deze periode kan men een reactie geven op de voorgestelde wijzigingen. De belangrijkste wijzigingen zijn een actualisatie van de excretieforfaits en een aanpassing van de omschrijving van enkele diercategorieën.
Aanpassingen fosfaat- en stikstofexcretie rundvee
De melkproductieklassen minder dan 5.624 en meer dan 10.624 kg melk per koe per jaar vervallen en zowel aan de onder- als aan de bovenkant worden klassen toegevoegd waardoor na invoering van deze regeling de laagste klasse minder dan 2.625 kg melk per koe wordt en de hoogste meer dan 15.124 kg melk per koe per jaar. Dit kan forse consequenties hebben voor het aantal benodigde fosfaatrechten voor bedrijven met een hoge of een lage productie per koe.
Andere wijzigingen zijn:
Aanpassing gasvormige verliezen
Essentieel voor de berekening van de netto-excretie bij graasdieren en voor de toepassing van de stalbalans bij staldieren is een goede inschatting van de gasvormige verliezen. Voor de bepaling van deze verliezen is een nieuwe methode gebruikt. Deze leidt gemiddeld genomen tot hogere stikstofcorrectiefactoren dan de eerder gebruikte methode, vooral voor stalsystemen met vaste mest. De netto excretie van stikstof is daardoor lager.
Wijzigingen omschrijving diercategorieën rundvee
Bij de uitvoering van het fosfaatrechtenstelsel is gebleken dat de omschrijving van de diercategorieën op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. De omschrijving wordt daarom volgens de Minister van LNV verduidelijkt. Daarbij wil zij echter ook een belangrijke wijziging doorvoeren. Voormalige melkkoeien die niet meer worden gemolken, maar worden afgemest, blijven tot twaalf maanden na de geboorte van het laatste kalf tot diercategorie 100 ‘Melk- en kalfkoeien” behoren. Dit betekent dat men voor deze dieren over fosfaatrechten moet beschikken, ook al heeft men een bedrijf dat louter voormalige melkkoeien vetmest.
Zelfzuivelaars
In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet staat op dit moment dat zelfzuivelaars bij de bepaling van de excretieforfaits moeten rekenen met een gemiddelde melkproductie van 7.500 kg melk per koe en een ureumgehalte van 26 mg per 100 gram melk. Er is sprake van een zelfzuivelaar indien de landbouwer ten minste 50% van de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerkt tot eindproduct. Volgens het voorstel moeten biologische bedrijven vanaf 2020 uitgaan van een productie van 6.580 kg melk per koe en een ureumgehalte van 22 mg per 100 gram melk. Voor overige bedrijven zijn deze waarden 8.447 kg resp. 22,4 mg. Dit heeft tot gevolg dat de laatste groep bedrijven voor dezelfde omvang van de veestapel over een hoger aantal fosfaatrechten moeten beschikken. Biologische bedrijven hoeven daarentegen minder rechten te hebben.