Een schapenhouder gaf in de Gecombineerde opgave een aantal percelen op, welke hij in gebruik had gekregen van een andere landbouwer. Op deze percelen verzocht hij om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling. RVO wees de percelen echter af, omdat de schapenhouder volgens haar niet beschikte over een geldige gebruikstitel. De andere landbouwer pachtte de percelen namelijk van de gemeente. In de pachtovereenkomst stond dat de percelen niet aan derden in gebruik gegeven mochten worden. Het was RVO gebleken dat de gemeente geen toestemming had gegeven voor de onderverhuur. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven stelde vast dat niet in geschil was dat de schapenhouder landbouwactiviteiten op de percelen verrichtte. Maar omdat de benodigde toestemming van de gemeente ontbrak, kon de beweidingsovereenkomst tussen de andere landbouwer en de schapenhouder niet worden aangemerkt als een rechtsgeldige gebruikstitel om de onderhavige percelen met een zekere autonomie voor de uitoefening van een landbouwactiviteit te beheren. Dat de schapenhouder de percelen te goede trouw in de Gecombineerde opgave had opgegeven, deed er niet aan af dat hij op 15 mei niet over een (rechtsgeldige) gebruikstitel beschikte. RVO had de percelen daarom terecht afgewezen.
In de praktijk gebeurt het vaker dat een gepacht perceel onderverhuurd wordt (bijvoorbeeld in het kader van de vruchtwisseling). De onderhuurder zal zich er dan wel van moeten vergewissen dat de pachter hiervoor toestemming heeft van de eigenaar/verpachter.