De registratie van een beschadigde auto leidt tot een lagere heffing van BPM dan wanneer de auto intact is. Maar als iemand stelt dat een te registreren auto is beschadigd, mag de Belastingdienst hem in beginsel vragen om de auto en zijn schade te tonen. Men hoeft niet te voldoen aan deze toonplicht als dat tot hoge kosten leidt.
De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan in twee zaken over de bewijslastverdeling bij het opgeven van BPM van een beschadigde, tweedehandsauto. In beide zaken koopt een autohandelaar een beschadigde auto. De inspecteur wil zelf zien hoe zwaar de auto is beschadigd. Daarom eist hij dat de autohandelaar de auto meeneemt naar een locatie van de Dienst Domeinen Roerende Zaken. In beide zaken weigert de handelaar dat te doen. De Hoge Raad gaat in op de consequenties van deze weigeringen. In een van de zaken meent de Hoge Raad dat de inspecteur het recht heeft om geclaimde schade te controleren. In principe ziet de Hoge Raad de toonplicht als een proportioneel en doelmatig controlemiddel. Overigens is het wel zo dat het verzaken van de toonplicht geen omkering en verzwaring van de bewijslast meebrengt. Maar in de andere zaak moet de handelaar een enkele reisafstand van ruim 92 kilometer afleggen om aan de toonplicht te voldoen. Hij zou daarvoor € 525 aan kosten moeten maken. In deze situatie is het vasthouden aan de toonplicht disproportioneel. De handelaar hoeft in dit tweede geval de auto dus niet te tonen. Hij moet dan echter op een andere manier aannemelijk maken dat zijn opgave van de waardevermindering door schade juist is.
Bron: HR 21-02-2020, nr. 18/02853