De rechtbank moet de indiener van een beroepschrift in beginsel niet-ontvankelijk verklaren als de indiener het griffierecht te laat betaalt. Als het te laat betalen van het griffierecht niet te wijten is aan de indiener, dan blijft niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank achterwege.
De rechtbank heeft de heer X niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. De heer X heeft het griffierecht niet tijdig betaald. Tegen deze uitspraak heeft de heer X verzet aangetekend. Hij stelt in het verzetschrift dat PostNL haar werkwijze heeft aangepast toen Nederland getroffen werd door het coronavirus. Poststukken mochten niet meer persoonlijk in ontvangst worden genomen. Het pand waarin de heer X zit, is een verzamelpand dat wordt gedeeld met meerdere bedrijven. De heer X weet niet aan wie het aangetekende poststuk is afgegeven. Hij herkent de handtekening in de stukken van PostNL niet. Hij is van oordeel dat de afzender niet kan aantonen dat hij het poststuk, de nota griffierecht, heeft gehad. In beginsel moet niet tijdige betaling van griffierecht volgens de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep leiden. Dit is anders als de indiener van het beroepschrift niet in verzuim is geweest. De rechtbank oordeelt op basis van de Track & Trace van PostNL dat de herinneringsnota griffierecht op regelmatige wijze op het door gemachtigde opgegeven adres is aangeboden. De heer X moet dan ook het aan de gegevens van PostNL ontleende vermoeden ontzenuwen dat de nota griffierecht hem heeft bereikt. De rechtbank meent dat de heer X hierin is geslaagd. De rechtbank betwijfelt of de heer X de nota griffierecht heeft ontvangen of aangeboden heeft gekregen. Daarom moet worden aangenomen dat het desbetreffende stuk niet op regelmatige wijze op het adres van de gemachtigde is aangeboden.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 16-07-2021 (gepubl. 27-07 2021)