De vergoeding van handelsrente over een vordering, die valt in het vermogen voor het resultaat uit overige werkzaamheden, is zelf ook deel van dat resultaat.
Een man doet vanaf 2001 onderzoek naar en ontwikkelt plannen voor de bouw van recreatiewoningen in een bepaalde omgeving. Op 19 augustus 2005 tekent hij met een ander (zijn zakenpartner) een samenwerkingsovereenkomst. Daarbij spreken zij af bij de investeerder te zullen bedingen dat de zakenpartner voor de bemiddeling € 1,85 miljoen ontvangt. Vervolgens zal de man van zijn zakenpartner € 500.000 ontvangen. Op 14 december 2007 sluit de zakenpartner een bemiddelingsovereenkomst met een bv. Daarbij neemt de bv de samenwerkingsovereenkomst tussen de man en zijn zakenpartner over. Op dezelfde dag sluiten de zakenpartner en de bv een tweede overeenkomst. Zij komen daarbij overeen dat de bv in totaal € 1,98 miljoen zal betalen aan de zakenpartner, verdeeld in vier ongelijke termijnen. Op of rond 31 augustus 2010 heeft de bv de laatste termijn betaald aan de zakenpartner. De man heeft echter niets ontvangen.
Daarom is de man in 2014 een procedure gestart om alsnog zijn vergoeding te ontvangen van zijn zakenpartner of van de bv. Op 22 april 2015 verplicht Rechtbank Oost-Brabant de zakenpartner om de man € 500.000 plus de wettelijke handelsrente te vergoeden. Uiteindelijk heeft de man € 291.050 aan wettelijke handelsrente ontvangen. Hij meent dat deze rentevergoeding in tegenstelling tot het bedrag van € 500.000 niet tot zijn resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) behoort. Zowel de fiscus als Rechtbank Zeeland-West-Brabant rekent de rentevergoeding wel tot het ROW. De rentevergoeding hangt direct samen met de vordering van € 500.000. De wettelijke handelsrente vormt hier een schadevergoeding van gemist rendement van een ROW-vordering. Daarmee behoort de rentevergoeding ook tot het ROW.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 27-02-2023 (gepubl. 13-03-2023)