In rechtszaken is de afgelopen jaren meermaals de vraag aan de orde gekomen of de verpachter bij de beëindiging van de pachtovereenkomst aanspraak kan maken op (een deel van) de aan de pachter toegekende fosfaatrechten. De pachtkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 26 maart 2019 dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Alleen in het geval de verpachter langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking heeft gesteld die voor het bedrijf van de pachter van overwegend belang zijn om zijn bedrijf te kunnen exploiteren, heeft de verpachter een aanspraak op fosfaatrechten. In zijn arrest van 15 december 2023 heeft de Hoge Raad zich voor het eerst gebogen over de vraag of de verpachter aanspraak kan maken op fosfaatrechten. De pachter in kwestie was het niet eens met het oordeel van het pachthof dat de verpachter op basis van de criteria uit het arrest van 26 maart 2019 aanspraak maakte op een deel van de fosfaatrechten van de pachter. De Hoge Raad oordeelde dat het pachthof terecht op grond van de voorwaarden uit het arrest van 26 maart 2019 had aangenomen dat de pachter verplicht was tot overdracht van een deel van de fosfaatrechten aan de verpachter. Het oordeel van de Hoge Raad zal voor de praktijk geen grote gevolgen hebben, omdat het in 2019 geschetste toetsingskader in stand blijft. Desondanks schept dit oordeel van de hoogste rechterlijke instantie definitief duidelijkheid voor de praktijk. Dit betekent overigens niet dat iedere verpachter aanspraak maakt op fosfaatrechten of de waarde daarvan. Per geval zal dat moeten worden beoordeeld aan de hand van de bekende jurisprudentie.