Een melkveehouder kreeg naar aanleiding van een NVWA-controle een mestboete van bijna € 70.000 vanwege een overschrijding van de gebruiksnormen en het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht. Een belangrijke reden voor de boete was dat de NVWA had geconstateerd dat de melkveehouder niet de feitelijke beschikkingsmacht had over vier in de Gecombineerde opgave opgegeven percelen. Feitelijke beschikkingsmacht houdt in dat de landbouwer in de praktijk in staat is het teeltplan en het bemestingsplan op elkaar af te stemmen en deze plannen in samenhang te realiseren. Alleen het hebben van het exclusieve feitelijke gebruik van het perceel kan hiervoor ook voldoende zijn. RVO had de vier percelen daarom niet meegenomen in de gebruiksnormenberekening. In het NVWA-rapport was geconcludeerd dat uit niets bleek dat de melkveehouder de gebruiker van de vier percelen was. Onder meer was vastgesteld dat hij niet beschikte over een geldige juridische titel voor het gebruik van die percelen, omdat de grondgebruiksverklaringen waren ondertekend door iemand die daartoe namens de eigenaren van de percelen niet bevoegd was. Verder betaalde de melkveehouder geen vergoeding en werden de percelen beweid door paarden en pony’s. Hiervoor was geen verklaring van inscharing opgesteld.
Op basis van de verklaringen van de eigenaren van de percelen was het niet aannemelijk dat de melkveehouder de feitelijke macht had over de teelt en de bemesting van die percelen. De melkveehouder had geen geldige juridische titel en het was ook niet aannemelijk geworden dat hij het exclusieve feitelijke gebruik van de percelen had. RVO had deze percelen daarom volgens de rechtbank terecht buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling of de melkveehouder aan de gebruiksnormen had voldaan.
Subsidiair voerde de melkveehouder over de vier percelen aan dat, als zou worden geoordeeld dat die bij de berekening van de ;gebruiksruimte terecht buiten beschouwing zijn gelaten, de op die grond aangewende mest moet worden opgeteld bij de mestafvoer. De rechtbank oordeelde hierover dat de melkveehouder niet had aangetoond dat deze percelen door hem waren bemest en zo ja, met hoeveel ton. Zij zag daarom geen aanleiding de post mestafvoer bij te stellen. De rechtbank matigde de boete wel met 20%, omdat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsprocedures fors was overschreden.