Met betrekking tot verzwegen buitenlandse bestanddelen van een erfenis is de inspecteur niet gebonden aan een termijn om erfbelasting na te vorderen. Maar dan moet hij wel voortvarend handelen bij het opleggen van de navorderingsaanslag. Bijvoorbeeld door geregeld contact te houden met de belastingplichtige.
Een man overlijdt in 2001 en heeft drie personen aangewezen als zijn erfgenamen. Een van deze personen is zijn dochter. Op 11 februari 2002 aanvaardt deze dochter haar aandeel in de nalatenschap beneficiair. De Belastingdienst vraagt de vrouw op 31 januari 2017 om nadere informatie over een rekening die zij aanhoudt bij een Zwitserse bank. Zo’n vier maanden later verklaart de vrouw de gelden op de Zwitserse bankrekening te hebben geërfd van haar vader. Op 12 juli 2017 dient zij een verklaring buitenlands vermogen in. Deze verklaring licht zij op 18 augustus 2017 nader toe met een brief. Uit de correspondentie met de vrouw herleidt de Belastingdienst dat de vrouw geld op een Zwitserse rekening heeft geërfd van haar vader. Het gaat daarbij om een bedrag van € 1,5 miljoen. De vrouw heeft dit bedrag niet opgegeven in een aanslag successierecht (de voorloper van de erfbelasting).
De inspecteur kondigt op 24 oktober 2018 zijn voornemen aan om de vrouw een navorderingsaanslag successierecht op te leggen. De vrouw krijgt inderdaad op 3 mei 2019 een navorderingsaanslag opgelegd voor een bedrag van € 370.370. Normaal gesproken bedraagt de navorderingstermijn vijf jaren. Met betrekking tot bestanddelen die in het buitenland zijn opgekomen of worden gehouden, geldt een navorderingstermijn van twaalf jaar. Toch kan de Belastingdienst in deze zaak een navorderingsaanslag opleggen. De Successiewet 1956 stelt namelijk dat de inspecteur niet is gebonden aan een termijn voor de navordering van erfbelasting over verzwegen buitenlandse vermogensbestanddelen. Maar de vrouw stelt dat deze navordering in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom binnen het Unierecht. Zij gaat daarom in bezwaar en beroep. Rechtbank Den Haag verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 6 augustus 2021. Uit dit arrest blijkt dat de onbeperkte navorderingstermijn bij verzwegen buitenlandse bestanddelen van een erfenis niet in strijd is met het Unierecht. Dat is overigens anders als de inspecteur deze navorderingstermijn gebruikt op een manier die verder gaat dan noodzakelijk is om het doel te behalen. Maar deze uitzondering is in deze casus volgens de rechtbank niet aan de orde. Vervolgens stelt de vrouw dat de inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Maar de rechtbank wijst ook dit standpunt af. Daarbij kijkt de rechtbank naar de periode tussen de aankondiging van het voornemen om de navorderingsaanslag op te leggen en het daadwerkelijk opleggen van de aanslag. De fiscus heeft in die periode vaak contact gehad met de vrouw. Tussen ieder contactmoment zat nooit meer dan zes maanden. De rechtbank verklaart het beroep van de vrouw dan ook ongegrond.
Bron: Rb. Den Haag 14-06-2022 (gepubl. 12-08-2022)