Een beroepsprocedure tegen bestuursaansprakelijkheid is vaak ook gericht tegen de hoogte van de aansprakelijkstelling. In dat geval moet de ontvanger onder andere stukken overleggen die inzicht geven in de berekening van de belastingaanslagen. Daarbij kan het nodig zijn dat hij deze stukken eerst opvraagt bij de inspecteur.
De inspecteur onderzoekt de administratie van een coöperatie. Daarbij vraagt hij kopieën van bankafschriften op en ziet hij kassabonnen in. Naar aanleiding van zijn onderzoek legt de Belastingdienst de coöperatie naheffingsaanslagen omzetbelasting op. Wanneer de coöperatie haar belastingschulden niet betaalt, stelt de ontvanger van de belastingen haar bestuurder aansprakelijk. Deze bestuurder begint daarop een beroepsprocedure. De bestuurder wil tijdens zijn beroep de kopieën van de bankafschriften en de kassabonnen inzien. Maar de ontvanger brengt deze stukken niet in. Hij meent dat de stukken niet specifiek betrekking hebben op de relatie van de bestuurder tot de coöperatie en evenmin op de naheffingsaanslagen. De bestuurder besluit in cassatie te gaan. De Hoge Raad gaat in op het belang van de stukken die de bestuurder wil inzien. De Hoge Raad redeneert dat de ontvanger in een beroepsprocedure tegen een aansprakelijkstelling alle relevante stukken moet overleggen. Dus ook de stukken die inzicht geven in de hoogte van het bedrag van de aansprakelijkstelling. De ontvanger moet om die reden de stukken overdragen die ter beschikking stonden aan de inspecteur. Dat de ontvanger en de inspecteur afzonderlijke bestuursorganen zijn, doet daar geen afbreuk aan. De Hoge Raad ziet evenmin een excuus in de omstandigheid dat de stukken zich inmiddels niet meer onder de inspecteur bevinden. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam om de zaak af te handelen.
Bron: HR 26-06-2020