Landbouwpercelen komen alleen in aanmerking voor uitbetaling van betalingsrechten als er geen sprake is van noemenswaardige hinder voor de uitoefening van de landbouwactiviteiten. Dit is het geval indien de niet-landbouwactiviteiten niet langer duren dan 90 dagen per kalenderjaar. Een langere duur dan 90 dagen is toegestaan als de niet-landbouwactiviteiten plaatsvinden in het kader van contracten op basis van subsidieregelingen ANLb, SNL of Catalogus Blauwgroene diensten, mits de grond na afloop van deze activiteiten weer in een staat verkeert waarin begrazing of teelt mogelijk is. In een zaak voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven ging het om de vraag of RVO terecht enkele percelen had afgewezen voor de uitbetaling van de betalingsrechten. Deze percelen waren in de wintermaanden onder water gezet ten behoeve van plasdrasbeheer.
Het College oordeelde dat RVO op basis van luchtfoto’s en satellietbeelden terecht had geconcludeerd dat de percelen langer dan 90 dagen onder water hadden gestaan. Maar er was niet gebleken dat de landbouwer een contract had afgesloten voor het plasdrasbeheer. Daardoor kon hij geen beroep doen op de uitzondering. Voorts had RVO voldoende aannemelijk gemaakt dat het onder water staan werkelijke en niet onbelangrijke moeilijkheden of obstakels had veroorzaakt voor de uitoefening van de landbouwactiviteiten. Daarmee was sprake van noemenswaardige hinder voor de uitoefening van de landbouwactiviteiten. De percelen waren daarom terecht afgekeurd.