Dierlijke mest moet in principe emissiearm aangewend worden. Onder voorwaarden kon men in voorgaande jaren een vrijstelling krijgen voor het bovengronds aanwenden van rundveedrijfmest (diercategorieën 100, 101, 102, 104 en 120) op grasland. Dit was geregeld in de ‘Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023’.
De minister van LNV wil de regeling met twee jaar verlengen, maar de daarvoor noodzakelijke aanpassing van het Besluit activiteiten leefomgeving kost veel tijd en kan niet worden gerealiseerd voor de start van het uitrijdseizoen van het jaar 2024. Daarom zal dit jaar het bovengronds aanwenden van runderdrijfmest worden gedoogd indien de landbouwer zich houdt aan de “Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019-2023’ en zich tussen 1 en 29 februari 2024 aanmeldt op mijn.rvo.nl.
Aan de vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:
In het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik gemaakt wordt van de vrijstelling:
Op het bedrijf mag ten behoeve van tot het bedrijf behorende oppervlakte bouwland, geen andere dierlijke mest worden aangevoerd dan runderdrijfmest of vaste rundermest. De landbouwer houdt een weidegangkalender bij waarop per dag wordt bijgehouden hoeveel runderen per diercategorie geweid worden en gedurende hoeveel uren; de kalender loopt niet meer dan 1 week achter. De landbouwer houdt gegevens in de administratie bij waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan.
Bedrijven met melk- en kalfkoeien (diercategorie 100) moeten zowel in het jaar voorafgaand aan en in het jaar dat gebruik gemaakt wordt van de vrijstelling voldoen aan de volgende voorwaarden:
Indien de op het bedrijf geproduceerde mest niet volledig kan worden geplaatst op het eigen bedrijf, mag de melkproductie van het bedrijf niet hoger zijn dan 14.000 kg per ha. Het gemiddeld gewogen ureumgetal van de op het bedrijf tijdens de perioden van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 december tot en met 31 december geproduceerde melk is lager dan 21 milligram per 100 gram melk.