Voelt iemand zich gedrongen om een ander, die anders dan als werknemer werkzaamheden voor hem heeft verricht, een legaat toe te kennen? Zelfs dan is de legataris gewoon erfbelasting verschuldigd.
Een alleenstaande man heeft een legaat toegekend aan een vrouw die gedurende ongeveer vijftien jaar een groot aantal huishoudelijke werkzaamheden voor hem heeft verricht. Afgezien van een klein geldbedrag om wasmiddelen te kopen, heeft zij geen vergoeding ontvangen voor haar werkzaamheden. De vrouw stelt dat het legaat valt onder de zogeheten werknemersvrijstelling. In dat geval is het vrijgesteld van erfbelasting. Omdat een arbeidsovereenkomst ontbreekt, slaagt haar beroep op de werknemersvrijstelling niet. Maar de vrouw probeert het nog eens in hoger beroep. Nu neemt zij als standpunt in dat de verkrijging niet krachtens erfrecht heeft plaatsgevonden, maar op grond van een natuurlijke verbintenis. Volgens haar zou de erflater zich gedrongen hebben gevoeld om haar een legaat toe te kennen. Daarmee heeft hij voldaan aan een natuurlijke verbintenis, aldus de vrouw.Hof Den Haag stelt echter vast dat het legaat is opgenomen in het testament van de erflater. Het toegekende vorderingsrecht is zes maanden na het overlijden opeisbaar. Dat vorderingsrecht is dus ontstaan met het overlijden van de erflater. Zo lang de man leefde, heeft de vrouw geen aanspraak kunnen maken op het legaat. Daarom kan geen sprake zijn van een schenking, laat staan een vrijgestelde schenking onder de levenden. De Belastingdienst heeft het legaat terecht aangemerkt als erfrechtelijke verkrijging en in de heffing van erfbelasting betrokken.
Bron: Gerechtshof Den Haag 15-12-2022 (gepubl. 29-12-2022)