Een werkneemster stelt dat zij in Nederland niet belasting- en premieplichtig was omdat ze haar werkzaamheden deels in het buitenland verrichtte, maar hiervoor leverde zij volgens Hof Den Bosch nog geen begin van een bewijs.
Een werkneemster was in 2011 woonachtig in België. Sinds 1999 werkt zij als redactrice van een tijdschrift bij een in Nederland gevestigde uitgeverij. De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 32 uur per week. Niet vermeld is waar zij die arbeid moet verrichten.Over haar salaris houdt de werkgever loonheffing in. In haar aangifte IB/PVV over 2011 stelt de redactrice dat zij niet belasting- en premieplichtig is in Nederland omdat zij een deel van haar tijd in het buitenland werkte. De inspecteur is het hier niet mee eens en het geschil wordt voorgelegd aan de rechter.Hof Den Bosch oordeelt in navolging van Rechtbank Zeeland West-Brabant dat de redactrice belasting- en premieplichtig is in Nederland. Niet in geschil is dat zij moet worden aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. Toepassing van de redelijke verdeling van de bewijslast heeft, naar het oordeel van het hof, tot gevolg dat de inspecteur aannemelijk moet maken dat zij in Nederland heeft gewerkt. Volgens het hof maakt de inspecteur aannemelijk dat de redactrice in het kader van haar dienstbetrekking de werkzaamheden heeft verricht in Nederland. Zij maakt het tegendeel niet aannemelijk. Het hof stelt daarbij vast dat zij geen begin van bewijs heeft geleverd met betrekking tot haar stelling dat zij in het kader van haar dienstbetrekking werkzaamheden in het buitenland heeft verricht. Ook haar stelling dat zij in België aangifte personenbelasting heeft gedaan, overtuigt het hof niet. Ook voor deze stelling heeft zij geen bewijsstukken overgelegd. De conclusie is dat zij in Nederland belasting- en premieplichtig is.
Bron: Hof Den Bosch 2-05-2019 (publ. 20-09-2019)