Per 1 augustus 2019 gelden nieuwe bewijsregels voor de ontvangst van een boetebeschikking. Dit is het gevolg van een recente uitspraak van de Hoge Raad.
In deze zaak had een bv onder andere bezwaar gemaakt tegen de ontvangst van een boetebeschikking. Volgens de inspecteur was dit bezwaar niet-ontvankelijk vanwege een termijnoverschrijding. De Hoge Raad stelde vast dat in een arrest van de Hoge Raad uit 1988 werd geoordeeld dat de inspecteur een ingediend bezwaar tegen een boetebeschikking alleen niet-ontvankelijk kan verklaren als hij kan bewijzen dat wat de belastingplichtige beweert over de niet-ontvankelijkheid onjuist is. Maar omdat in de rechtspraak over bestuurlijke boetes een andere opvatting zichtbaar is geworden, oordeelt de Hoge Raad nu dat voor boetes de gewone bewijsregels moeten gaan gelden. Deze regels houden in dat wordt aangenomen dat een boetebeschikking die per post wordt verzonden, in de regel aankomen bij de geadresseerde. Als een belanghebbende de ontvangst van een poststuk betwist, moet hij het vermoeden van ontvangst ontzenuwen. Hierbij is het voldoende dat de ontvangst c.q. de aanbieding van de beschikking kan worden betwijfeld op grond van hetgeen dat de belanghebbende aanvoert. Wordt het vermoeden van ontvangst inderdaad ontzenuwt, dan moet de inspecteur bewijzen dat de boetebeschikking is ontvangen c.q. aangeboden.
Bron: Hoge Raad, 5-7-2019