Er geldt geen termijn waarbinnen de inspecteur iemand moet verzoeken zijn aftrekbare kosten voor de eigen woning met schriftelijke bescheiden te staven. Ook niet als de inspecteur de aangiften in andere jaren heeft gevolgd, tenzij de inspecteur de indruk heeft gewekt dat het volgen van aangiften berust op een weloverwogen standpunt.
Een echtpaar verhoogt in 2007 de hypothecaire lening voor hun woning met € 93.500 tot € 468.000. In hun aangiften vermelden zij dat de verhoging verband houdt met een verbouwing van hun woning, maar kunnen dit niet met schriftelijke bewijsstukken onderbouwen. In eerste instantie volgt de inspecteur de aangiften. Later vraagt de inspecteur toch om schriftelijke bewijsstukken ter onderbouwing van de kosten voor de eigen woning. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat het door de Belastingdienst volgen van aangiften over bepaalde jaren, niet automatisch met zich meebrengt dat belastingplichtigen niet meer met schriftelijke stukken hoeven aan te tonen dat de uitgaven kwalificeren als kosten eigen woning. Wel geeft het hof aan dat de inspecteur zijn rechten heeft verwerkt om stukken op te vragen, omdat hij dat pas na afloop van de navorderingstermijn doet. De Hoge Raad is het met het laatste oordeel van het hof niet eens. In de wet is niet opgenomen dat de inspecteur de schriftelijke bewijsstukken moet opvragen binnen zes jaar of binnen de navorderingstermijn. Daar doet niet aan af dat de inspecteur in andere jaren de aftrek van de rente wel heeft geaccepteerd. Alleen als het echtpaar aannemelijk kan maken dat het volgen door de inspecteur van de aangiften in andere jaren op een weloverwogen standpunt van de inspecteur berust, is de rente toch aftrekbaar. Dit heeft het echtpaar niet gedaan.
Bron: HR 19-4-2019