Het hof moet na het indienen van een hoger beroepschrift in beginsel binnen twee jaar uitspraak doen. Onder omstandigheden kan het hof de redelijke termijn van twee jaar verlengen. De Hoge Raad oordeelt dat corona niet automatisch tot verlenging van de redelijke termijn leidt en kent belanghebbende alsnog een immateriële schadevergoeding toe.
Een bv verzoekt bij Hof Arnhem-Leeuwarden om een immateriële schadevergoeding. De bv heeft op 18 juni 2019 het hoger beroepschrift ingediend. Op 22 juni 2021 heeft het hof uitspraak gedaan. Dat is meer dan twee jaar. Toch kent het hof geen immateriële schadevergoeding toe. Volgens het hof is de coronapandemie een uitzonderlijke situatie die een verlenging van de redelijke termijn met vier maanden voor de berechting in hoger beroep rechtvaardigt. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en verwijst daarvoor naar zijn arrest van 27 mei 2022. Corona is niet in zijn algemeenheid reden voor verlenging van de redelijke termijn. Het coronavirus is alleen een bijzondere omstandigheid als partijen waren uitgenodigd voor de zitting in de periode waarin de gerechtsgebouwen vanwege corona waren gesloten (17 maart tot en met 10 mei 2020) en het onderzoek ter zitting daarom opnieuw moest worden gepland. In dit geval is daarvan echter geen sprake. Het hof heeft de redelijke termijn van berechting in hoger beroep daarom ten onrechte verlengd. De Hoge Raad kent de bv alsnog een vergoeding van € 500 voor immateriële schade toe.
Bron: Hoge Raad 24-06-2022