De inspecteur hoeft een verzoek om ambtshalve vermindering van aanslagen IB/PVV over jaren vanaf 2017 niet in te willigen als dit verzoek is gebaseerd op wetgeving en rechtspraak over jaren vóór 2017.
Een man heeft de Belastingdienst verzocht de opgelegde aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2020 ambtshalve te verminderen. Daarbij verwijst de man naar het zogeheten Kerstarrest. De inspecteur wijst het verzoek om ambtshalve vermindering af. De onjuistheid van de belastingaanslagen vloeit namelijk voort uit nieuwe rechtspraak. De man gaat echter in beroep. Hij bevestigt dat het Kerstarrest de aanleiding is geweest voor zijn verzoek om ambtshave vermindering. Maar nu doet hij een beroep op voorgaande jurisprudentie. Het oude stelsel is volgens hem voordeliger dan het nieuwe stelsel, dat wordt gekenmerkt door een forfaitair vermogensmix. Daarom kan het stelsel met de forfaitaire vermogensmix niet dienen voor de bepaling van de box 3-heffing voor de jaren 2017–2020. De inspecteur moet de aanslagen toch ambtshalve verminderen met inachtneming van het werkelijk behaalde rendement, aldus de man.
Verzoek was toch gebaseerd op nieuwe rechtspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt vast dat de inspecteur de aanslagen heeft berekend op grond van de wetgeving zoals die gold voor de desbetreffende belastingjaren. Daarbij is hij niet uitgegaan van rechtsopvattingen waarvan hij had moeten weten dat ze onjuist waren. Pas na het Kerstarrest is duidelijk geworden dat het systeem met de forfaitaire vermogensmix in strijd is met de Europese mensenrechten en dat rechtsherstel moet worden geboden. Het verzoek om ambtshalve vermindering is dus wel degelijk gebaseerd op nieuwe rechtspraak. De inspecteur heeft het verzoek terecht afgewezen.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 19-11-2024 (gepubl. 27-11-2024), Hoge Raad 24-12-2021.