Afschrijving over bedrijfsgebouwen is mogelijk, zolang de bodemwaarde (=50% van de WOZ-waarde) nog niet is bereikt (afschrijvingsbeperking). Tot een gebouw moeten ook de aanhorigheden worden gerekend.
Voor de rechtbank was in geschil of de erfverharding, een kuilvoeropslag (sleufsilo), een mestsilo en een wateronthardingsinstallatie tot de aanhorigheden van een gebouw moesten worden gerekend. Volgens de landbouwer waren deze objecten aparte bedrijfsmiddelen en daarmee apart afschrijfbaar. De Belastingdienst rekende deze objecten echter tot de gebouwen, waardoor hierop de afschrijvingsbeperking van toepassing was. Afschrijving op de gebouwen was niet meer mogelijk, omdat de bodemwaarde inmiddels was bereikt.
Van een aanhorigheid is volgens de rechtbank sprake als het object tot het gebouw behoort, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Zij oordeelde dat de erfverharding, de kuilvoeropslag en de mestsilo tot de gebouwen behoorden. De erfverharding diende voor de bereikbaarheid van de gebouwen. De kuilvoeropslag stond ten dienste van de stallen, nu de functie is de opslag van voedsel voor de in stallen gehuisveste dieren. De mestsilo werd gebruikt voor het overpompen van mest, zodra de mestputten in de stallen vol waren en stond daarmee ook ten dienste aan de gebouwen.
De wateronthardingsinstallatie behoorde niet tot de aanhorigheden, omdat deze eenvoudig kon worden gedemonteerd en het agrarische bedrijf ook een reguliere drinkwatervoorziening had.
Voor de landbouwer betekende de uitspraak dat er aanzienlijk minder kon worden afgeschreven met als gevolg een hogere belastingaanslag.